Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2341/TP, 11 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2341/TP

betreft: [klager] datum: 11 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 6 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 28 oktober 2002 verlengd tot 26 januari 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 19 juli 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met voorwaarden.
Bij rechterlijke uitspraak d.d. 16 april 2002 is de terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden omgezet in tbs met bevel dat klager van overheidswege zal worden verpleegd. Deze tbs is aangevangen op 1 mei 2002, de datum waaroplaatstvermelde rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere te Almere.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij verblijft tussen drugsverslaafden en diverse soorten criminelen. Hij lijdt echt en heeft dringend therapeutische hulp nodig. Hij is zich bewust van zijn ernstige psychische toestanden is zeer gemotiveerd om naar een tbs-inrichting te gaan.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal gegrond zijn, nu de bestreden beslissing hem op 1 november 2002 is uitgereikt. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissingverbleef klager 6 maanden in een p.i. op een bijzondere zorgafdeling. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is. Er bestaat evenwel aanleiding ten aanzien vanklager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Blijkens de overgelegde medische verklaring is het niet langer verantwoord klager als passant in eenp.i. te houden. Hij dient dus met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting te worden geplaatst. Om die reden is klager met spoed geselecteerd voor de FPK De Meren te Amsterdam, waar hij omstreeks februari 2003 zalkunnen worden opgenomen. Zodra klager omtrent de voorgenomen plaatsing is gehoord, zal een plaatsingsbeslissing worden genomen.

4. De beoordeling
Klager is op 22 oktober 2002 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 28 oktober 2002 is verstreken. Vervolgens is hij over de verlenging daarvan geïnformeerd bij brief d.d. 24 oktober 2002 die op 1 november 2002,derhalve na het verstrijken van de passantentermijn, aan klager is uitgereikt.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in de artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

Uit de medische verklaring d.d. 2 december 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Flevoland te Almere blijkt dat klager met voorrang in een tbs-inrichting dient te worden geplaatst, daar het vanuit psychiatrisch oogpuntdringend is geïndiceerd dat klager nu zo spoedig mogelijk in behandeling komt en een verder verblijf in een p.i. als onverantwoord moet worden beschouwd. Derhalve is sprake van één van de door de beroepscommissie als vastgehanteerde gronden.
Het beroep is dus gegrond en de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn dient ook op materiële grond te worden vernietigd.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager metvoorrang daadwerkelijk in de FPK De Meren dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanigetermijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordtverhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanige termijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 11 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven