Nummer : 17/2207/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 14 juli 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.T. van Loenen namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting
van op of omstreeks 4 juli 2017, inhoudende het verbinden van voorwaarden aan verzoekers regimaire verloven en dan met name aan het locatieverbod waarin is bepaald dat verzoeker zich niet binnen een straal van vijf kilometer van het woonadres van het
slachtoffer mag ophouden.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 11 juli 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 13 juli 2017.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat het hier opgelegde locatiegebod met name bedoeld is om enig contact tussen
verzoeker en het slachtoffer, zijn ex-partner, te voorkomen. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren en wordt voldoende aannemelijk dat het openbaar ministerie, de politie en de reclassering toepassing van deze bijzondere voorwaarde
noodzakelijk achten. Gelet daarop kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid, daarbij met name gelet op het belang van het slachtoffer, de hier aan de orde zijnde bijzondere voorwaarde aan het regimesgebonden
verlof verbinden. De omstandigheid dat verzoekers huidige partner op een adres, niet zijnde het verlofadres van verzoeker, woont dat binnen het voor verzoeker verboden gebied ligt, maakt dit oordeel niet anders. Het verzoek zal daarom worden
afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 juli 2017.
secretaris voorzitter