Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0667/GA, 3 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/667/GA

betreft: [klager] datum: 3 juli 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.H.M. de Crom, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 mei 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Lelystad.
Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk meegedeeld dat zij en klager niet zullen verschijnen ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen (PL2016/326).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
De maatregel zou opgelegd zijn, omdat klager een onbekend gebleven persoon zou hebben afgeperst. Klager ontkent dit. De directie had de bewering daarom moeten onderbouwen. Ook dat een intern onderzoek zou zijn gestart en dat meerdere gedetineerden geld
op een rekening zouden hebben gestort is niet onderbouwd. De gevolgen hiervan zijn nadelig voor klager. Klager wil een tegemoetkoming voor de tijd dat hij onterecht in afzondering heeft verbleven.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De aanleiding om klager af te zonderen was dat er signalen van afpersingspraktijken waren. Deze signalen zijn terechtgekomen bij het afdelingshoofd. Er was ook voelbaar veel onrust op de afdeling. Naar aanleiding van de signalen is besloten een
onderzoek te doen. In verband met dit onderzoek is besloten tot afzondering van klager. De directeur heeft de selectiefunctionaris verzocht om klager over te plaatsen gedurende het onderzoek, omdat het niet wenselijk was dat klager in de inrichting
verbleef omdat medegedetineerden meedeelden bang te zijn voor klager. Er is geen straf opgelegd, omdat de uitkomst van het onderzoek niet vast stond. Ook is klager aangeboden voor herselectie naar een andere inrichting. Uiteindelijk durfden twee
medegedetineerden hun verhaal te doen, maar er waren meer gedetineerden afgeperst, zo is achteraf gebleken. Meerdere gedetineerden hadden geld overgemaakt naar een bankrekeningnummer waarvan de tenaamstelling van iemand buiten de inrichting was. Die
persoon was een regelmatige bezoeker van klager. De directeur heeft actief geïnformeerd naar de voortgang van de overplaatsing maar heeft geen invloed op het moment waarop deze plaatsvindt. Ook is tussentijds getoetst of de ordemaatregel opgeheven kon
worden, maar dat was niet het geval omdat de gedetineerden die melding hadden gedaan van afpersing ook op de afdeling verbleven. Klager is na zeven dagen overgeplaatst.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste lid in verbinding met artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de
inrichting
dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

Uit een anoniem opgemaakt verslag blijkt dat twee medegedetineerden onafhankelijk van elkaar aan het personeel hebben verklaard dat zij afgeperst werden door klager en zijn broer. Tevens is geconstateerd dat een gedetineerde reeds € 100,= had
overgemaakt naar een bezoeker van klager. Het vorenstaande levert naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende verdenking op om nader onderzoek te doen naar de gestelde gebeurtenissen. De beroepscommissie begrijpt, gezien de toelichting ter
zitting, dat de maatregel is opgelegd vanwege het onderzoeksbelang en in het kader van de orde en veiligheid op de afdeling, in afwachting van klagers herselectie. Onder de gebleken omstandigheden kon de directeur – mede gelet op de ernst van de
gestelde feiten waarnaar onderzoek werd ingesteld – in redelijkheid oordelen dat in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming klager moest worden
afgezonderd. De afzonderingsmaatregel heeft niet onredelijk lang geduurd, gelet op de duur van het onderzoek, de omstandigheid dat aangevers nog op dezelfde afdeling verbleven, en het feit dat de noodzakelijk geachte overplaatsing van klager door
omstandigheden buiten de macht van de directeur enige tijd op zich liet wachten.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve niet tot gegrondverklaring van het beklag leiden. De beroepscommissie beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. J.W. Rijkers en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 3 juli 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven