Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0929/GM, 20 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/929/GM

betreft: [klager] datum: 20 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 6 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 19 april 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002, gehouden in De Leuvense Poort te ‘s-Hertogenbosch, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Alphen aan den Rijn heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 8 maart 2002, betreft het feit dat niet adequaat hendelen door de inrichtingsarts op klagers pijnklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft ter zitting het volgende aangevoerd.
Klager is al 15 jaar 80% - 100% arbeidsongeschikt. Hij is afgekeurd wegens rugklachten. Bij aanvang van zijn detentie heeft hij aangegeven dat hij vanwege zijn pijnklachten, hij heeft onder meer artrose in zijn schouder en pols enlast van zijn vingers, enkel lichte werkzaamheden kon verrichten. In de inrichting heeft hij een maand gewerkt en daarbij veel pijnklachten gehad. Klager voelt zich echter niet serieus genomen. Hij krijgt pijnstillers, maar heeftsteeds sterkere nodig.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager wilde in detentie arbeidsongeschikt verklaard worden, omdat hij dat in de vrije maatschappij ook zou zijn.
In de inrichting heeft hij een maand gewerkt zonder klachten. Pas toen kreeg hij pijn. Klager wil echter geen medicatie, omdat hij bevreesd is dat hij dan niet meer voelt waar de pijn zit. Hij negeert iedere uitleg. Deinrichtingsarts heeft mitsdien geen aanleiding gezien hem arbeidsongeschikt te verklaren.

Naar aanleiding van het behandelde ter zitting heeft de beroepscommissie inzage gevraagd in klagers medische dossier.

3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie het volgende gebleken. Bij binnenkomst in de locatie Alphen aan den Rijn bleek klager last te hebben van enkele allergieën enartrose te hebben in nek en rug. Hij heeft destijds aangegeven wel te willen werken. Vanaf 26 februari 2002 heeft hij
-zakelijk weergegeven- aangegeven last te hebben van pijnklachten in zijn gewrichten. Op 27 februari 2002 heeft hij zich, vanwege last van zijn botten, ziek gemeld. Op 4 maart 2002 blijken zijn klachten te verergeren, maar blijkttevens dat klager geen medicatie wil. Vervolgens blijkt klager arbeidsongeschikt verklaard te willen worden, omdat hij dat in de vrije maatschappij ook zou zijn.
De beroepscommissie stelt allereerst vast dat -wat er van de arbeidsongeschiktheid in de vrije maatschappij ook zij- dit niet sowieso impliceert dat klager in detentie eveneens arbeidsongeschikt verklaard zou moeten worden. Dit medeomdat de aard van de werkzaamheden wezenlijk verschillen. Voorts acht de beroepscommissie -gelet op de aantekeningen in het medisch dossier- het voldoende aannemelijk geworden dat de inrichtingsarts de klachten van klager serieusheeft genomen. Door de inrichtingsarts is steeds wanneer klager er om vroeg en op basis van de toen gestelde -en op basis van de informatie niet onredelijke- diagnose adequaat op de klachten gereageerd.
Dat de arts aangeeft klager niet arbeidsongeschikt te kunnen verklaren, nu klager iedere medicatie weigert en deswege niet tot het uiterste geprobeerd heeft van zijn pijnklachten af te komen, acht de beroepscommissie evenminonredelijk.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 20 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven