Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1401/GV, 3 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/1401/GV

betreft: [klager] datum: 3 juli 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Vogelaar, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 april 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Er bestaan nauwelijks of geen bezwaren tegen klagers verzoek. Ook het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd. De Staatssecretaris neemt aan dat klager, vanwege een
eerdere terugkeer nadat hij ongewenst was verklaard, na toekenning van strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) weer terug zal keren naar Nederland. Dit is volgens klager niet reëel
nu
hij na honorering van het verzoek immers zal worden uitgeleverd aan België om terecht te staan. Hij wordt in België verdacht van het plegen van tenminste 27 diefstallen. De tijd die klager na zijn uitlevering in België in detentie zal moeten
doorbrengen
overschrijdt de periode gedurende welke klager in Nederland gedetineerd zal blijven in ruime mate. Overigens bestaan evenmin contra-indicaties voor de verlening van strafonderbreking.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Klager is in 2010 uitgezet nadat hij in 2004 ongewenst was verklaard. Ondanks deze ongewenstverklaring is hij weer teruggekomen naar Nederland en heeft
hij vele nieuwe strafbare feiten gepleegd. Hij heeft hiermee de Nederlandse rechtsorde ernstig verstoord. In België wordt klager verdacht van het plegen van 27 inbraken. Het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) heeft aangegeven dat klager kan worden
overgeleverd aan de Belgische autoriteiten. Het staat volgens de Staatssecretaris echter niet vast dat klager in België gedurende langere tijd zal worden gedetineerd nu het immers nog slechts om verdenkingen gaat. De kans bestaat derhalve dat klager na
enige tijd weer in vrijheid zal worden gesteld. Klager zal dan dicht bij de Nederlandse grens vrijkomen en de Staatssecretaris heeft er geen vertrouwen in dat klager zich in dat geval aan de voorwaarde verbonden aan artikel 40a, vierde lid, van de
Regeling zal houden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek wegens woninginbraken en bedreiging van een politieambtenaar. Aansluitend dient hij 42 dagen hechtenis te ondergaan op grond van de wet Terwee en 10 dagen gevangenneming ten behoeve van
overlevering aan België.
De einddatum van zijn detentie is thans gesteld op 9 maart 2019.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor
onbepaalde tijd kan worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan deze strafonderbreking is de voorwaarde
verbonden
dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

De mogelijkheid van strafonderbreking aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland vloeit voort uit de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545). Op grond van artikel 15, derde lid, onder c, van
het Wetboek van Strafrecht komen veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 niet (langer) in aanmerking voor de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Uit de nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van een strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van de slachtoffers en de
mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict (Stcrt. 11 april 2012, 7141).

Onweersproken is dat klager op 10 februari 2004 ongewenst is verklaard en deze ongewenstverklaring op 3 september 2009 is geactualiseerd. Klager is op 10 augustus 2011 uitgezet naar Polen. Na zijn ongewenstverklaring is klager in 2011 teruggekeerd
naar
Nederland, waarna hij in Nederland verschillende strafbare feiten heeft gepleegd in verband waarmee hij thans is gedetineerd. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat onvoldoende
vertrouwen bestaat dat klager zich aan de voorwaarde van artikel 40a van de Regeling zal houden dat hij niet terugkeert naar Nederland. De omstandigheid dat klager na afloop van zijn detentie zal worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten omdat
hij verdacht wordt van betrokkenheid bij 27 inbraken maakt dit naar het oordeel van de beroepscommissie niet anders, nu klager – hoewel thans onbekend is wanneer – op een gegeven moment in België in vrijheid zal worden gesteld. Het beroep zal dan ook
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 juli 2017

secretaris voorzitter

Naar boven