Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0462/GA, 9 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:09-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/462/GA

betreft: [klager] datum: 9 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.M.P. Jongsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 februari 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 mei 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers gemachtigde, mr. W.B.O. van Soest. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze is opgeroepen, is hij
niet ter zitting verschenen. Namens de directeur is bericht dat de directeur niet ter zitting zal verschijnen.

Op 26 mei 2017 is desgevraagd van de directeur de originele schriftelijke mededeling van de onderhavige disciplinaire straf ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager en zijn raadsman verzonden, met een reactietermijn van zeven dagen. Van klager noch
zijn raadsman is een reactie ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het zich onttrekken aan het toezicht (IJ-2016-1045).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.
De schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf is niet ondertekend noch voorzien van een datum van uitreiking. Daardoor is niet bekend of de mededeling tijdig aan klager is uitgereikt. Klager stelt dat hij de mededeling niet heeft gekregen.
Klager had zijn trainingspak uitgeleend aan een medegedetineerde. Op 12 december 2016 is klager naar de cel van de medegedetineerde gegaan om het trainingspak op te halen. Dit had klager enkele dagen daarvoor met de medegedetineerde afgesproken. Toen
klager aankwam bij de cel kwam het personeel verhaal bij hem halen. Klager heeft de situatie toen helder en duidelijk uitgelegd. Klagers gemachtigde deelt desgevraagd mee dat de cel van de medegedetineerde niet op de route ligt van de arbeidszaal.
Klager neemt verantwoordelijkheid voor zijn fout. Het was een impulsieve actie. Hij is nooit eerder betrokken geweest bij een incident. Hij gedraagt zich keurig en gebleken is dat met hem valt te praten. Volstaan had kunnen worden met een waarschuwing.
De straf is disproportioneel.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw dient een schriftelijke mededeling van een disciplinaire straf onverwijld aan de gedetineerde te worden uitgereikt. Uitgangspunt is daarbij dat een dergelijke mededeling binnen 24 uur
wordt
uitgereikt (vergelijk bijvoorbeeld RSJ 3 februari 2017, 16/2441/GA). Uit de door de directeur nagezonden originele schriftelijke mededeling van de bestreden disciplinaire straf blijkt dat deze niet binnen 24 uur aan klager is uitgereikt. Mitsdien is
niet voldaan aan voormelde bepaling. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zij zal deze vaststellen op € 7,50.

De beroepscommissie ziet – gelet op het navolgende – geen aanleiding voor het toekennen van een hogere tegemoetkoming aan klager.
In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van het feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Uit de Huisregels van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel komt naar voren dat gedetineerden zich met een looppas zelfstandig mogen begeven naar activiteiten, rechtstreeks en met de kortste route. Het is gedetineerden niet toegestaan zich
te bevinden op een andere afdeling dan waar de betreffende gedetineerde verblijft.

Vaststaat dat klager zich op 12 december 2016 op weg naar de arbeid heeft bevonden op een andere afdeling, zonder dat hij daarvoor toestemming van personeel had. Namens klager is ter zitting desgevraagd aangegeven dat deze afdeling niet op de (kortste)
route naar de arbeidszaal ligt. Klager heeft zich aldus onttrokken aan het toezicht. Gelet hierop kon de directeur in redelijkheid de bestreden disciplinaire straf opleggen. Dat klager eerder nimmer betrokken zou zijn geweest bij een incident maakt dat
niet anders. De beroepscommissie acht de straf niet disproportioneel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 7,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 9 juni 2017

secretaris voorzitter

Naar boven