Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3737/GV-einduitspraak, 13 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3737/GV-einduitspraak

betreft: [klager] datum: 13 juli 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 november 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn toenmalige raadsman mr. J.T. Willemsen, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 28 maart 2017, 16/3737/GV-tussenuitspraak, die aan deze uitspraak wordt gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd, de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de
uitkomst van psychologisch en psychiatrisch onderzoek.

Op 29 maart 2017 en 7 april 2017 zijn de rapportages van de psychiater M. en de psycholoog Z. uitgebracht.

De selectiefunctionaris heeft op 18 april 2017 en 26 april 2017 aanvullend gereageerd, met bijlagen, en in het laatste schrijven verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de vragen van de
advocaat-generaal door de psychiater en de psycholoog en het daarop volgende advies van de advocaat-generaal.

Vervolgens zijn door de selectiefunctionaris twee e-mailberichten van 2 mei 2017 van de advocaat-generaal aan de beroepscommissie doorgestuurd en heeft klager op 9 mei 2017 een nadere reactie gestuurd.

Ter zitting van de beroepscommissie op 30 mei 2017 gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad zijn klager, bijgestaan door zijn huidige raadsman mr. R. Engwegen, en [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van
Veiligheid en Justitie en [...], selectiefunctionaris, gehoord.

Als toehoorder was ter zitting aanwezig [...], lid van de Raad.

Op 15 juni 2017 is een nadere reactie van de selectiefunctionaris ontvangen met daarbij gevoegd als bijlagen brieven van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 oktober 2008, een verjaardagskaart van klager aan zijn 15-jarige dochter, brieven van
klager aan de broer van zijn ex-vrouw van 28 november 2015 en 23 december 2015, brieven van klager aan een andere broer van zijn ex-vrouw van 4 januari 2016 en 7 april 2017, een risicotaxatie van twee recherchepsychologen van 8 juni 2017, een
aanvullende rapportage psychologisch onderzoek van 9 juni 2017, een aanvullende rapportage psychiatrisch onderzoek van 11 juni 2017 en een advies van de advocaat-generaal van 14 juni 2017.

Op 22 juni 2017 is een aanvullende reactie van klagers raadsman ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft nu al elf jaar zijn jongste drie kinderen niet gezien. Zijn gedachten zijn tijdens zijn detentie niet veranderd. Hij heeft veel spijt dat hij zijn gezin is kwijtgeraakt door zijn ex-vrouw. Hij had destijds de bedoeling om zijn ex-vrouw te
vermoorden en daarna zichzelf om het leven te brengen omdat zij de kinderen van hem weghield. Klager heeft geprobeerd om een omgangsregeling te treffen. Hij heeft het grootste recht om zijn kinderen te zien. Direct na de scheiding is dit door zijn
ex-schoonmoeder gefrustreerd. In de eerste plaats was de ex-schoonmoeder verantwoordelijk en nu is het uitsluitend de schuld van zijn ex-vrouw. Hij weet dat hij na de strafonderbreking niet meer in Nederland mag komen. Hij zal na de strafonderbreking
in
Assenede in België gaan wonen. Hij komt daar vandaan en zijn familie, oudste kinderen en zijn kleinkinderen wonen daar. De grens met Nederland in Assenede ligt op een kilometer afstand, aan het einde van de straat. Hij heeft vrienden, familie en andere
contacten in de grensstreek. Klagers raadsvrouw is nagegaan wat het adres van zijn ex-vrouw en kinderen is in verband met de omgangsregeling procedure die hij in januari 2016 is gestart. Hij had verwacht dat hij in maart 2016 al met v.i. zou zijn. Dit
is hem door het Gerechtshof voorgehouden. De bedoeling was om zijn ex-vrouw en kinderen in de omgangsregeling procedure te horen. De gemeente heeft geweigerd om het adres te verstrekken. De oudste van de drie kinderen, met wie hij een omgangsregeling
wil treffen, is achttien jaar. De jongere twee kinderen zijn ouder dan twaalf jaar. Op de vraag of klager weet hoe zijn kinderen denken over een omgangsregeling heeft klager geantwoord dat het recht van de kinderen en de vader niet is meegewogen. De
Raad voor de Kinderbescherming heeft een omgangsregeling geweigerd. Op de vraag of klager nog steeds zijn ex-schoonmoeder schuldig acht aan hetgeen heeft plaatsgevonden en of hij nog steeds boos is op zijn ex-vrouw heeft klager ‘ja’ geantwoord en
gezegd
dat hij levenslang boos zal zijn op zijn ex-vrouw. Ondanks zijn boosheid gaat hij geen enge dingen doen. De psychiatrische en de psychologische rapportages spreken in klagers voordeel. Voorgehouden wordt dat in de rapportage van de psycholoog is
vermeld
dat klager heeft verklaard dat het oorlog is tussen het kamp van klager en het kamp van zijn ex-vrouw en dat in oorlogen wordt gevochten. Klager heeft hierop geantwoord dat het een vechtscheiding was en meer dan dat met een dodelijk slachtoffer. Er
gaat
echter niets gebeuren. Klager kan niet weten of zijn ex-vrouw bang voor hem is, maar hij kan het zich wel voorstellen. Hij heeft geen contact meer met haar. Als ze doodsbang voor hem zou zijn dan moet ze naar een psychiater of hulp zoeken van een
psycholoog. Klager is psychologisch en psychiatrisch onderzocht omdat zijn ex-vrouw heeft gezegd dat zij bang was voor klager. Voorgehouden wordt dat uit de rapportages volgt dat het ontbreken van bezoekrecht een extra risicofactor zal vormen, klager
erg strijdbaar is en als het contact met zijn kinderen uitblijft, hij zijn ex-vrouw zal opzoeken. Klager gaat daar niet vanuit. Op de vraag hoe klager zich voorstelt wat hij zal doen als hij over respectievelijk twee weken, een jaar, vijf jaar zal
vrijkomen, heeft klager geantwoord dat er op dit moment niets geregeld is voor wonen en werken en hij vanaf nul zal moeten beginnen. Over een jaar, vijf jaar zal hij meer opgebouwd hebben. Op de vraag hoe het gesteld zal zijn met zijn boosheid naar
zijn
ex-vrouw heeft hij geantwoord dat als hij een relatie met een vrouw heeft het wel zal gaan. Op de vraag of klager in de gevangenis om een behandeling voor zijn boosheid heeft gevraagd, heeft klager geantwoord dat hij ‘slachtoffer in beeld’ heeft
geprobeerd maar dat zij niets voor hem konden doen omdat zijn ex-vrouw medewerking weigert. Zij speelt het spel keihard. Op de vraag wat klager heeft gedaan om met zijn boosheid om te gaan en hoe het is gekomen dat hij nu zegt dat er niets meer zal
gebeuren, heeft klager geantwoord dat hij geen woesteling is maar een heel kalm mens zonder psychische stoornis. Hij heeft zich niet persoonlijk kunnen ontwikkelen tijdens detentie omdat hij als vreemdeling nergens voor in aanmerking komt. Hij komt
niet
in aanmerking voor een training Kiezen Voor Verandering of andere trainingen. Het zou beter zijn geweest als hij aan België was overgedragen. Dan had hij daar een cursus kunnen volgen. Hij heeft het overigens niet zo op cursussen, psychiaters en
psychologen. Op de vraag wat klager zal doen als zijn kinderen zouden zeggen dat ze hem niet willen zien, heeft klager geantwoord dat dat niet gaat gebeuren en dat dit onmogelijk is. Het zijn zijn kinderen. Het bloed trekt toch. Klager heeft andere
vreemdelingen in Ter Apel en Veenhuizen zien vertrekken nadat zij twee derde van hun strafrestant hadden uitgezeten. Klager kan dit niet omdat hij een Belg is. Dit is krom. Nederlanders in België kunnen na een derde van hun straf te hebben uitgezeten
al
met v.i.

Klagers raadsman heeft het volgende toegevoegd.
Klager voldoet aan de formele eisen voor strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Klager is toegezegd dat hij in aanmerking kwam voor v.i. maar de regelgeving is inmiddels
veranderd.
Het is onredelijk dat klager niet (meer) in aanmerking komt voor v.i. omdat hij de Belgische nationaliteit heeft, en dat zijn verzoek om strafonderbreking, bedoeld voor ongewenst verklaarde vreemdelingen, eveneens is afgewezen omdat hij de Belgische
nationaliteit heeft. Hij valt nu tussen de wal en het schip. Door de selectiefunctionaris is gesteld dat de aanvullende psychologische en psychiatrische rapportages dienden te worden afgewacht. De al uitgebrachte rapportages waren positief voor klager:
het recidiverisico is laag tot matig bevonden. Toch is de selectiefunctionaris hier niet op afgegaan en is om nadere rapportage gevraagd. Alle vragen die de advocaat-generaal heeft gesteld aan de deskundigen maken niet dat de conclusie van de
deskundigen anders zou luiden. Ook uit de rapportages van 2006/2007 valt niet af te leiden dat het recidiverisico hoog zou zijn. Het PBC heeft zich onthouden van het doen van een uitspraak over het recidiverisico. Het door de selectiefunctionaris
gestelde is teveel op gissingen en op het gevoel van het slachtoffer gebaseerd. Klager heeft geen stoornis. Hij kan wat heftiger reageren maar hij zal niet weer in het verweten gedrag vervallen. Deskundigen geven aan dat in de literatuur niets bekend
is
over het eenmaal plegen van een dergelijk gewelddadig delict en het gevaar voor recidive. Er wordt sterk de nadruk gelegd op de omgangsregeling procedure maar in dit soort zaken kan goed een omgangsregeling plaatsvinden terwijl mevrouw buiten beeld
blijft en daar niet onder hoeft te lijden.
Als bijzondere voorwaarden kunnen wellicht therapie, een contactverbod met een omgangsregeling en een enkelband aan de stafonderbreking worden verbonden. Klager heeft geen therapie gehad.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers tweede verzoek tot strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is afgewezen, omdat het risico voor de ex-vrouw en nabestaanden onverminderd hoog wordt geacht. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zestien jaren wegens moord op
zijn ex-schoonmoeder en poging tot moord, meermalen gepleegd, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en belaging. Klager is tot ongewenst vreemdeling verklaard. De einddatum van zijn detentie is thans gesteld op 8 februari 2022. De eerst
mogelijke datum van strafonderbreking is 11 oktober 2016.
Bij uitspraak RSJ 12 september 2016, 16/2719/GV is klagers beroep tegen de afwijzing van zijn eerste verzoek tot strafonderbreking ongegrond verklaard. In die uitspraak heeft de beroepscommissie verwezen naar de Nota van toelichting bij
artikel 40a van de Regeling, waarin staat dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van een strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van de slachtoffers en de mate waarin de
rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict (Stcrt. 11 april 2012,7141). In deze beroepszaak verzetten de belangen van het slachtoffer èn de nabestaanden, klagers ex-vrouw en de drie kinderen uit het tweede huwelijk
van
klager zich tegen strafonderbreking. Hun veiligheid is in het geding. Uit het negatieve advies van het OM van 12 juli 2016 blijkt dat klager op 15 september 2005 met een vuurwapen naar de woning van zijn (ex-)schoonmoeder is gegaan met het
vooropgezette
plan om haar eerst te doden, dan zijn (ex-)vrouw en vervolgens zichzelf. Klagers (ex-)vrouw heeft echter het huis kunnen ontvluchten. Daarnaast heeft klager maandenlang doodsbedreigingen geuit naar zijn (ex-) schoonmoeder en zijn (ex-)vrouw en heeft
hij
hen voortdurend lastig gevallen door zijn aanwezigheid in de buurt van de woning, het sturen van brieven, sms’jes en telefoontjes. De dreiging richting slachtoffer en nabestaanden is nog steeds actueel. Gebleken is dat klager nog steeds het voornemen
heeft contact op te nemen met zijn ex-vrouw en kinderen. Hij heeft dit niet alleen verklaard tegen de psychiater maar ook hieraan uitvoering gegeven door in beklag te gaan bij de gemeente Terneuzen die niet de adresgegevens van zijn
ex-vrouw/slachtoffer
van zijn misdrijven aan klager wil verstrekken. Het slachtofferbelang is dan ook gelegen in het vermijden van contact tussen het slachtoffer, zijn ex-vrouw, en klager. Klagers ex-vrouw woont met de kinderen (nog immer) op een geheim adres in Nederland
en zij is bang dat klager het eerder ingezette plan alsnog ten uitvoer zal willen brengen. Klager heeft aangegeven dat het niet meer mogen zien van zijn kinderen hem er in 2005 uiteindelijk toe heeft gebracht zijn plan ten uitvoer te brengen. Hij geeft
aan dat dit voor hem nog altijd een erg belangrijk thema is. Hij heeft de afgelopen jaren geprobeerd het contact met de kinderen te herstellen, meest recent door ondersteuning te vragen van slachtofferbemiddeling. Het lijkt echter onmogelijk het
contact
met de kinderen, inmiddels elf jaar na het plegen van het delict, nog te herstellen. Omdat klager dit niet los kan laten, kan hij ook geen afstand nemen van zijn ex-vrouw die nu voor de kinderen zorgt. Daarmee zal bij haar en de familie ook de angst
voor een confrontatie blijven bestaan. Uit de bij de stukken gevoegde risicotaxatie van de recherche-psycholoog van de Nationale Politie van 12 mei 2016 komt naar voren dat zowel klagers ex-vrouw als zijn kinderen een groot risico lopen lastig gevallen
(belaagd) te worden, maar ook dat het risico van geweld hoog wordt getaxeerd. Op dit moment ontbreekt echter een goede recente inschatting met betrekking tot het risico op geweld tegen en het belagen van zijn ex-vrouw dan wel zijn kinderen, waardoor
het
noodzakelijk is het aanvullend psychiatrisch en psychologisch onderzoek van het NIFP af te wachten. De dubbelrapportage zoals die er nu ligt, geeft geen goede taxatie van het risico op geweld weer. Klager heeft zorgelijke uitingen gedaan tegenover de
psycholoog en psychiater zoals volgt uit de rapportages van 29 maart 2017 en 7 april 2017. In de rapportage van de psychiater staat (op pagina 12, laatste alinea) dat als de psychiater opmerkt dat zijn ex-vrouw klager niet voor de voeten moet lopen,
klager zegt dat dat misschien wel slim is. Op pagina 18 van dezelfde rapportage komt klager bij de vraag of hij recidivegevaar ziet, tot de conclusie dat hij geen glazen bol heeft om in de toekomst te kijken. Met betrekking tot de kinderen staat in de
genoemde rapportage (op pagina 16, derde alinea), dat de casemanager van de wijkagent heeft vernomen dat de kinderen geen contact met klager willen. Uit de psychologische rapportage komt (op pagina 6, vierde alinea) naar voren dat klager vooral
strijdbaar is en niet aflatend bezig is zijn recht te behalen wegens het hem zijn inziens tot op heden gedane onrecht betreffende het persisterende contactverbod met zijn drie kinderen uit het huwelijk met zijn ex-vrouw. Het nabestaandenbelang ligt
eveneens in het vermijden van contact tussen klager en de kinderen. In het arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 oktober 2007 is aangegeven dat de onverbeterlijkheid van klagers houding het hof ernstige zorgen baart. Ook de ex-vrouw, het
OM
en de selectiefunctionaris maken zich hierover zorgen. De advocaat-generaal heeft in de eerste e-mail van 2 mei 2017 bericht dat de politie en het OM de veiligheid van het slachtoffer niet goed kunnen waarborgen indien klager nu strafonderbreking
krijgt
en zich gaat vestigen net over de Nederlandse grens in België. In de streek aan de grens van Zeeuws-Vlaanderen is politie inzet om het overschrijden van de Nederlandse grens door klager te voorkomen of te signaleren niet mogelijk. Nederlandse
regelgeving geldt niet in België en om die reden is geen elektronische controle van klager mogelijk door Nederland in België. Strafonderbreking voor een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf is geen recht. Het slachtofferbelang speelt ook in die zin
dat voor hen het belang van een geloofwaardige tenuitvoerlegging gewicht in de schaal legt en aan het verlenen van strafonderbreking in de weg kan staan. Het belang van het slachtoffer en de nabestaanden verzet zich tegen strafonderbreking. Verzocht
wordt tot aanhouding van de behandeling van het beroep tot en met 22 juni 2017 voor de beantwoording van de vragen van de advocaat-generaal door de psychiater en de psycholoog, het advies van het OM, de nadere reactie van de selectiefunctionaris en
de
reactie van verweerder. Voor zover de beroepscommissie hierin niet meegaat, wordt verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. Betreurd wordt dat de beroepsprocedure voor klager lang duurt.
Na ontvangst van het verslag van horen van 30 mei 2017 en de aanvullende psychologische en psychiatrische rapportages van 9 en 11 juni 2017 is door de selectiefunctionaris het volgende toegevoegd.

Namens de Staatssecretaris is benadrukt dat de executie advocaat-generaal in het negatieve advies van 14 juni 2017 tot de conclusie komt dat alle denkbeelden die klager nu laat zien gelijk zijn aan die welke in 2005 hebben geleid tot de moord. Klager
heeft ter zitting van 30 mei 2017 zelf verklaard dat zijn gedachten tijdens detentie niet zijn veranderd. Het is de vraag of klager het belang van zijn kinderen wel voldoende op het netvlies heeft. Klager meent na al het toegebrachte leed - moord op
hun
oma, poging tot moord op hun moeder, bedreiging en belaging - dat hij het grootste recht heeft om zijn kinderen te zien. Het feit dat zijn drie jongste kinderen, allen boven de twaalf jaar, kenbaar hebben gemaakt geen contact met klager te willen,
wordt
door klager niet gerespecteerd. Hij wil nog immer een omgangsregeling en in dat kader zijn ex-vrouw en kinderen horen. Volgens klager onthoudt zijn ex-vrouw hem de omgang met zijn kinderen. Hij volhardt in zijn strijd om omgang met zijn kinderen te
krijgen. De psychiater heeft in zijn eerste rapportage van 29 maart 2017 geoordeeld dat recidive niet uit te sluiten is. De psycholoog concludeert in zijn eerste rapportage van 7 april 2017 dat er over het algemeen genomen sprake is van een laag-matige
index qua risicotaxatie op gewelddadig gedrag. In geval van het risico op toekomstig gewelddadig gedrag, gericht op zijn als chronisch te beschouwen bron van krenking en frustratie, zal deze waarschijnlijk primair gericht kunnen zijn op zijn ex-vrouw
en
secundair op haar familie. In zijn aanvullende rapportage van 9 juni 2017 stelt de psycholoog dat het de verwachting is dat klager, gezien de lange duur van zijn gedrag in deze, zal persisteren bij het behalen van het (zijns inziens) recht om zijn
kinderen te zien. Zeker indien hij in vrijheid is gesteld. Het OM heeft in het negatieve advies van 14 juni 2017 verder verwezen naar een nieuwe risicotaxatie van 8 juni 2017. Hieruit komt naar voren dat de taxatie van het risico op geweld en het
risico
op volharding hoog blijft. Ook wordt opgemerkt dat niet valt uit te sluiten dat klager actie gaat ondernemen richting zijn ex-schoonfamilie.
Op basis van de ongewijzigde denkbeelden van klager en het vastgestelde hoge recidiverisico op volharding en geweld is aangetoond dat de veiligheid van de ex-vrouw, de drie jongste kinderen van klager en de ex-schoonfamilie in geding is als aan klager
strafonderbreking wordt verleend. De belangen van het slachtoffer en de nabestaanden (klagers ex-vrouw, de drie kinderen uit zijn tweede huwelijk en zijn ex-schoonfamilie) verzetten zich tegen strafonderbreking.

Klagers raadsman heeft in de reactie van 22 juni 2017 het volgende aangevoerd.
Uit de aanvullende rapportages blijkt onvoldoende dat er sprake is van een hoog recidiverisico en onvoldoende dat, indien aan klager strafonderbreking wordt toegekend, de veiligheid van de ex-vrouw, de kinderen en zijn ex-schoonfamilie in het geding
is.
Uit de rapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt dat er geen sprake is van een stoornis en dat het recidiverisico laag/matig is. Naar aanleiding hiervan heeft de advocaat-generaal nadere vragen aan de deskundigen gesteld, doch die hebben er
niet toe geleid dat zij hun conclusies met betrekking tot het recidiverisico hebben gewijzigd. De psychiater geeft aan dat kennis is genomen van de brieven van klager die ten grondslag liggen aan de risicotaxatie en dat deze informatie geen reden is om
zijn bevindingen en conclusies in de eerdere rapportage aan te passen. De psycholoog heeft in de aanvullende rapportage aangegeven dat, zoals in de eerdere rapportage is opgetekend, klager in staat kan worden gesteld om zijn gedrag te beheersen en de
consequenties van zijn gedrag te overzien. Een laag/matig recidiverisico wordt onvoldoende geacht om het verzoek om strafonderbreking af te wijzen.
Tijdens de zitting van 30 mei 2017 en tegenover de psycholoog en psychiater heeft klager aangegeven dat er weliswaar sprake is van een levenslange boosheid doch dat hij het destijds gemaakte plan niet na zijn vrijlating zal uitvoeren. Het feit dat
klager boos is op zijn ex-vrouw en het feit dat hij geen spijt zou hebben van de moord in 2005 maken niet dat het recidiverisico hoog zou zijn. De advocaat-generaal heeft de psychiater gevraagd of uit deze uitingen over zijn ex-vrouw de conclusie kan
worden getrokken dat er nieuw geweld jegens zijn ex-vrouw kan worden gepleegd. De psychiater heeft hierop ontkennend geantwoord en aangegeven dat deze uitlatingen duiden op een zekere eerlijkheid en openheid.
Door de selectiefunctionaris wordt ten onrechte gevaar gezien in het feit dat klager omgang tracht te krijgen met zijn kinderen. Dat het volgens klager onmogelijk is dat de kinderen geen contact zouden willen en het feit dat deze eventuele weigering
bij
klager een krenking veroorzaakt, maakt niet dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Verwezen wordt naar blz. 4 en 5 van de aanvullende rapportage van de psycholoog, waaruit kan worden afgeleid dat de psycholoog van mening is dat eventuele
afwijzing van de kinderen niet zal leiden tot acties jegens de ex-vrouw dan wel andere familieleden. De risicotaxaties waarnaar door de advocaat-generaal en de selectiefunctionaris wordt verwezen, zijn zeer eenzijdig. Deze zijn alleen opgesteld aan de
hand van gesprekken die gevoerd zijn met de ex-vrouw en een aantal familieleden. De betreffende recherchepsycholoog heeft nooit met klager gesproken. Nu er geen sprake is van hoor en wederhoor dienen de risicotaxaties terzijde te worden geschoven. Van
belang is dat op blz. 1 van de risicotaxaties is vermeld dat het niet mogelijk is om een bepaalde gebeurtenis of gedrag te voorspellen. In de risicotaxaties wordt veelvuldig uitgegaan van gissingen, aannames en subjectieve oordelen en deze dienen dan
ook niet bij de beoordeling van het verzoek te worden betrokken. De brieven en kaarten waarvan de psychiater en de psycholoog kennis hebben genomen, hebben er niet toe geleid dat zij hun reeds eerder getrokken conclusie hebben gewijzigd. De
advocaat-generaal baseert het standpunt met name op de rapporten uit 2007 van de milieudeskundigen. Hiermee wordt miskend dat het gerechtshof deze rapportages destijds ter zijde heeft geschoven en zich heeft gebaseerd op de rapportage van het PBC
waaruit geen stoornis naar voren is gekomen. Ook de conclusies van de deskundigen komen overeen met de conclusies van het PBC.
Gelet op het lage/matige recidiverisico komt het verzoek om strafonderbreking voor toewijzing in aanmerking. Onvoldoende is aangetoond dat de belangen van de slachtoffers en de nabestaanden zich hiertegen verzetten.

Ten aanzien van klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen en rapportages uitgebracht.
In de pro justitia rapportage van de psychiater van 29 maart 2017 is aangegeven dat geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis of ziekelijke stoornis en dat het recidiverisico niet goed wetenschappelijk kan worden onderbouwd, maar dat recidive
niet kan worden uitgesloten.
De pro justitia rapportage van de psycholoog van 7 april 2017 geeft aan dat klager niet lijdt aan een psychiatrische of persoonlijkheidsstoornis. Recidive in gewelddadig gedrag kan niet worden afgeleid uit een ziekelijke stoornis of gebrekkige
ontwikkeling van de geestvermogens. In hoeverre de preoccupatie van betrokkene aangaande het hem in zijn ogen aangedane onrecht door zijn ex-vrouw en zijn familie opnieuw kan leiden tot geweld is gedragskundig niet wetenschappelijk te onderbouwen. De
psycholoog en psychiater hebben in deze rapportages met gebruikmaking van het risicotaxatie instrument HCR-20-V3 het risico op een nieuw geweldsdelict ingeschat als laag tot matig.

In de naar aanleiding van de door de advocaat-generaal gestelde vragen uitgebrachte aanvullende rapportage van de psychiater van 11 juni 2017 is aangegeven dat hij het relatief nieuwe risico-instrument Stalking Risk Profile (SRP) niet gebruikt en heeft
gekozen voor het risicotaxatie instrument HCR-20-V3 als meest geschikte basisinstrument voor het inschatten van toekomstig gewelddadig gedrag. De overgelegde brieven zouden kunnen passen bij stalkend gedrag. Geen reden wordt gezien om de eerdere
rapportage aan te passen.
In de aanvullende rapportage van de psycholoog van 9 juni 2017 is aangegeven dat het gebruik van de HCR-20-V3 ter bepaling van toekomstig gewelddadig gedrag in pro justitia kringen alom usance is. Het is momenteel niet duidelijk of de SRP op
verantwoorde wijze met betrekking tot de Nederlandse of Vlaamse populatie kan worden gehanteerd.
Mocht klager bij invrijheidstelling geen verantwoord leven kunnen opbouwen met basiszaken zoals wonen, werk, financiën, dan kan door het wegvallen van deze protectieve factoren het risico op direct dan wel indirect agressief gedrag met name naar zijn
ex
en de kring van direct betrokkenen rondom haar toenemen. Klagers brieven ademen een bedekte c.q. latente vorm van agressie uit. Indien klager persisteert in het – zijns inziens – recht om zijn kinderen te zien zeker indien hij in vrijheid is gesteld,
zal het risico voor de (in)directe vorm van agressie toenemen.
In de risicotaxatie van de recherchepsychologen van 12 mei 2016 en hun aanvulling daarop van 8 juni 2017 wordt het risico op geweld en volharding als hoog ingeschat. Er zijn geen aanwijzingen dat klager is veranderd. Mocht klager op vrije voeten komen
dan blijft het van groot belang sterk te investeren in de beveiliging van zijn ex-vrouw, kinderen en wellicht in iets mindere mate zijn (ex-)schoonfamilie.
De advocaat-generaal heeft in het advies van 14 juni 2017 bezwaar gemaakt tegen het verlenen van strafonderbreking aan klager in verband met de veiligheid van klagers ex-vrouw en kinderen, nu alle denkbeelden die klager momenteel laat zien gelijk zijn
aan de denkbeelden die in 2005 hebben geleid tot de moord, hij zijn slachtoffers nog immer belaagt zoals ook voor de moord het geval was, en hij zijn gedrag nog steeds rechtvaardigt. Voorts zal klagers strafonderbreking de rechtsorde schokken, nu gelet
op de korte afstand van klagers woonplaats in België tot de Nederlandse grens waarschijnlijk voor de ex-vrouw, kinderen en andere familieleden de noodzaak bestaat om ondergebracht te worden in een ander land dan Nederland.
De vrijhedencommissie van de p.i. Torentijd heeft zich onthouden van advies omdat het voor de p.i. zeer moeilijk is een inschatting te maken van de risico’s en/of gevolgen voor de slachtoffers en nabestaanden.

3. De beoordeling
Klager is sinds 16 september 2005 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zestien jaren, wegens – kort gezegd – moord op zijn ex-schoonmoeder en poging tot moord op zijn ex-echtgenote en een ander familielid, bedreiging met enig misdrijf
tegen het leven gericht en belaging. Daarnaast is klager veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding (Terwee vordering) van in totaal € 18.044,32, met een verhoging van € 3.626,86, bij gebreke van betaling te vervangen door 149 dagen hechtenis.
De einddatum van de detentie valt op of omstreeks 8 februari 2022.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig
verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor onbepaalde tijd kan worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste twee derde gedeelte van de straf is ondergaan.
Aan deze strafonderbreking is de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

De opneming van de mogelijkheid van strafonderbreking aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland vloeit voort uit de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545). Op grond van artikel 15, derde lid
onder c, van het Wetboek van Strafrecht komen veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 niet (langer) in aanmerking voor de regeling van de voorwaardelijke
invrijheidstelling. Derhalve kan geen gevolg worden gegeven aan hetgeen het Gerechtshof in het arrest met parketnummer 22-004345-06 omtrent klagers v.i. heeft overwogen.

Uit de Nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van een strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van de slachtoffers en de
mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict (Stcrt. 11 april 2012, 7141).

In RSJ 12 september 2016, 16/2719/GV, heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen afwijzing van zijn eerste verzoek om strafonderbreking ongegrond verklaard, onder meer omdat het risico van geweld tegen c.q. het belagen van de ex-vrouw en de
kinderen
als hoog getaxeerd wordt en klager geen medewerking wilde verlenen aan een gesprek met een psycholoog en niet wilde meewerken aan bijzondere voorwaarden die het recidiverisico zouden kunnen beperken. Ook stonden er toentertijd nog aanzienlijke
schadevergoedingsmaatregelen op grond van de Wet Terwee open.

Gedurende de onderhavige procedure heeft klager inmiddels wel meegewerkt aan onderzoek door een psycholoog en een psychiater. Ook heeft klager inmiddels de vervangende hechtenis met betrekking tot de vorderingen op grond van de Wet Terwee uitgezeten.

Uit de rapportage en de aanvullende rapportage van de psycholoog van 7 april 2017 en
9 juni 2017 volgt dat klager niet lijdt aan een psychiatrische of persoonlijkheidsstoornis. Hij is wel behept met narcistische persoonlijkheidskenmerken gekoppeld aan een verhoogde krenkbaarheid in relaties en met betrekking tot autoriteiten. Recidive
in gewelddadig gedrag kan niet worden afgeleid uit een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. In hoeverre de preoccupatie van klager aangaande het hem in zijn ogen aangedane onrecht door zijn ex-vrouw en zijn familie
opnieuw kan leiden tot geweld is volgens de psycholoog gedragskundig niet wetenschappelijk te onderbouwen.

Uit de rapportage en de aanvullende rapportage van de psychiater van 29 maart 2017 en
11 juni 2017 volgt dat bij klager narcistische en dwangmatige persoonlijkheidstrekken zijn geconstateerd, maar dat er geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis of een ziekelijke stoornis. De inschatting of klager opnieuw een ernstig geweldsdelict
zal plegen, is volgens de psychiater niet goed wetenschappelijk te onderbouwen.

De psycholoog en psychiater hebben in bovenstaande rapportages met gebruikmaking van het risicotaxatie instrument HCR-20-V3 een inschatting gemaakt van het risico op een nieuw geweldsdelict. Beiden maken de inschatting dat het risico daarop laag tot
matig is, op een schaal die uitsluitend laag/matig/hoog kent. Een belangrijke kanttekening hierbij is – zoals door de deskundigen omschreven in hun rapportages – dat dit instrument is ontwikkeld en alleen eerder is gebruikt voor de beoordeling van
forensisch psychiatrische patiënten in een behandelsetting of na de behandeling, terwijl bij klager sprake is van een geheel andere situatie. Bij klager is geen sprake van een psychiatrische of ziekelijke stoornis of voorgeschiedenis. Evenmin heeft
behandeling plaatsgevonden.

Nu de psycholoog en de psychiater het recidiverisico niet wetenschappelijk kunnen onderbouwen omdat bij klager geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, en er een belangrijke kanttekening is te
plaatsen bij het vervolgens door hen met gebruikmaking van het risicotaxatie instrument HCR-20-V3 ingeschatte recidiverisico, baseert de beroepscommissie zich ter zake van het recidiverisico op het navolgende. De risicotaxaties van de
recherchepsychologen van 12 mei 2016 en 8 juni 2017 geven aan dat het risico op geweld en volharding als hoog wordt ingeschat. Er zijn geen aanwijzingen dat klager veranderd is. Geconcludeerd is dat mocht klager op vrije voeten komen het van groot
belang blijft sterk te investeren in de beveiliging van zijn ex-vrouw, kinderen en wellicht van zijn ex-schoonfamilie. Voor de risicotaxatie is gebruik gemaakt van het risico-instrument Stalking Risk Profile (SRP), gericht op de inschatting van
risicofactoren van geweld en voortduring van belaging en bedreiging.

Uit een bij stukken gevoegde samenvatting van een proces-verbaal van de politie Zeeland-West Brabant van 23 september 2016 volgt dat klagers ex-echtgenote nog altijd erg bang is voor klager. De kinderen zouden veel angst hebben voor hun vader.
Zij
zijn vooral bang ooit zonder hun moeder te moeten leven. In brieven die klager aan familie van zijn ex-vrouw en de kinderen heeft gestuurd – de ex-vrouw en kinderen wonen op een geheim adres – heeft klager aangegeven dat het de schuld van de ex-vrouw
is
dat hij in de gevangenis zit, hij zijn karwei nog af gaat maken en dat hij nog niet klaar is met zijn ex-vrouw en zij met vuur heeft gespeeld.

De beroepscommissie stelt vast dat uit hetgeen klager ter zitting van 30 mei 2017 en tegen de gedragsdeskundigen heeft verklaard en uit de bij de stukken gevoegde kaarten en brieven die klager aan familie van zijn ex-vrouw en zijn kinderen heeft
gestuurd, volgt dat klagers houding die hij ten opzichte van zijn ex-vrouw, zijn kinderen en ex-schoonfamilie inneemt consistent en onveranderd is, zoals ook de advocaat-generaal in het advies van 14 juni 2017 benadrukt. Klager houdt zijn ex-vrouw
verantwoordelijk voor het uiteenvallen van zijn gezin en het verbreken van het contact met zijn kinderen. Klager heeft verklaard dat het oorlog is tussen zijn kamp en het kamp van zijn ex-vrouw en heeft aangegeven dat hij levenslang boos zal zijn op
zijn ex-vrouw. Hij is nog steeds bezig zijn gelijk te halen inzake een omgangsregeling met zijn kinderen en kan niet accepteren dat zijn kinderen hebben aangegeven dat zij geen contact meer met hem willen hebben. Klager heeft verklaard dat dit
onmogelijk is en dat dit niet gaat gebeuren. Klagers denkbeelden zoals hij die recent ter zitting en tegenover de gedragsdeskundigen heeft verwoord zijn gelijk aan de denkbeelden die in 2005 hebben geleid tot de moord op zijn ex-schoonmoeder en de
poging tot moord op zijn ex-echtgenote en haar familielid. Daarbij komt dat behandeling van klager niet heeft kunnen plaatsvinden nu klager tot ongewenst vreemdeling is verklaard en behandeling in een dergelijk regime niet wordt aangeboden.

Gelet op klagers uitlatingen ter zitting, tegenover de gedragsdeskundigen en als verwoord in brieven/kaarten aan de familie van zijn ex-vrouw en kinderen, waaruit volgt dat hij nog steeds zijn slachtoffers belaagt en zijn gedrag rechtvaardigt, alsmede
de conclusies van de recherchepsychologen, is de beroepscommissie van oordeel dat er sprake is van een reëel gevaar voor recidive van een levens- c.q. geweldsdelict en dat de belangen van de slachtoffers zich in ernstige mate verzetten tegen toewijzing
van klagers verzoek om strafonderbreking.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 juli 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven