Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0629/TB, 10 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/629/TB

betreft: [klager] datum: 10 juli 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Marjanovic, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 16 februari 2017 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. S. Marjanovic om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek om hem over te plaatsen naar de Van der Hoeven Kliniek te Utrecht of de Pompestichting, locatie Nijmegen, afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 30 juni 2011 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 1 november 2011 is klager geplaatst in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen. Klager
heeft op 21 oktober 2016 verzocht om hem over te plaatsen naar de Van der Hoeven Kliniek of de Pompestichting, locatie Nijmegen. De Staatssecretaris heeft op 16 februari 2017 klagers verzoek afgewezen.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing is niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand gekomen. Uit de beslissing blijkt niet dat op enige wijze acht is geslagen op hetgeen namens klager is aangedragen. In de beslissing wordt volledig en enkel uitgegaan van het standpunt van
FPC
Dr. S. van Mesdag dat overplaatsing niet geïndiceerd zou zijn. Dit getuigt niet van een zorgvuldige belangenafweging. Aan het belang van klager om in de buurt van zijn netwerk te verblijven en uiteindelijk te kunnen resocialiseren wordt geheel voorbij
gegaan. Klagers vader speelt een belangrijke rol in klagers leven. Hij is woonachtig in Roosendaal, is op leeftijd en heeft hartproblemen. Hij is niet in staat om naar Groningen te reizen om klager te bezoeken. Evenmin zal het voor klager in de
toekomst
middels verloven praktisch haalbaar zijn om met enige regelmaat af te reizen naar Roosendaal. Dit terwijl het contact voor de uiteindelijke resocialisatie van klager juist van belang is. Gezien de moeizame behandeling tot nu toe en de ontwikkelingen
van
het afgelopen jaar dient zwaar te wegen dat klagers vader een positieve invloed kan uitoefenen op klagers behandeling en resocialisatie en dient klagers vader actief daarbij te worden betrokken. Sinds een incident heeft klager een jaar lang geen
verlof
kunnen praktiseren. Voorts vindt geen inhoudelijke behandeling meer plaats in de inrichting zelf. Zoals zijn huidige behandelaars ook erkennen ligt daardoor zijn resocialisatietraject geheel stil. Klager begrijpt niet dat wordt gesteld dat er nog
genoeg
opties zijn. Zijn huidige situatie bestaat immers slechts uit afwachten. Die tijd zou hij liever benutten om in een nieuwe inrichting kennis te maken en te kunnen wennen om vervolgens nadat het jaar voorbij is zijn verloven voort te kunnen zetten in de
buurt van zijn netwerk. Klager vreest dat hij door de incidenten geen eerlijke kans meer zal krijgen in deze inrichting. Het vertrouwen tussen hem en de inrichting is dusdanig beschadigd - en kan ook niet meer hersteld worden - dat het voor zijn
resocialisatie wenselijker is een nieuwe start te maken in een andere inrichting. Dat hij daarbij dichter bij zijn netwerk in de buurt kan worden geplaatst, versterkt die wens en kan van doorslaggevend belang zijn voor zijn resocialisatie. Hetgeen
wordt
aangevoerd omtrent klagers LVG-problematiek is geen reden om zijn verzoek af te wijzen. Hij verblijft in de huidige inrichting ook niet op een bijzondere afdeling toegespitst op deze problematiek. Het verzoek tot overplaatsing beoogt overplaatsing naar
een andere tbs-inrichting die in de buurt is van Roosendaal. Welke inrichting mogelijk en geschikt is dient te worden beoordeeld. Dat is thans niet gebeurd.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Uit de reactie van FPC Dr. S. van Mesdag blijkt dat klagers behandeling geenszins stilligt. Vanuit die inrichting is ingezet op een spoedige resocialisatie waarbij een van de kerndoelen was het behoud van klagers stabiliteit. Ook in het vervolg van
klagers behandeling na een incident is dit een aandachtspunt gebleven. Samen met klager is gezocht naar andere manieren van ondersteunen, hetgeen onder andere heeft geresulteerd in een ander medicatiebeleid alsmede in een overplaatsing naar een andere
afdeling. De inrichting verwacht dat er met deze aanpassingen nog voldoende mogelijkheden zijn om klager vanuit FPC Dr. S. van Mesdag te kunnen resocialiseren. Tegen deze achtergrond is overplaatsing op dit moment niet geïndiceerd. Gelet op klagers
LVG-problematiek wordt nog opgemerkt dat het aantal plaatsingsmogelijkheden beperkt is. Zowel de Van der Hoeven Kliniek als de Pompestichting te Nijmegen beschikt niet over LVG-plaatsen waardoor opname in één van deze inrichtingen niet tot de
mogelijkheden behoort.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uitgangspunt van het Beleidskader Plaatsing TBS dwang 2014, versie 22 januari 2014, is dat de tbs-gestelde regionaal geplaatst dient te worden tenzij er sprake is van een contra-indicatie.

Uit de inlichtingen van FPC Dr. S. van Mesdag volgt dat de focus van klagers behandeling enkele maanden geleden is verlegd naar een spoedige resocialisatie van klager en is getracht om het resocialisatietraject verder vorm te geven, maar dat
vervolgens
twee incidenten hebben plaatsgevonden: een winkeldiefstal en een bedreiging van een sociotherapeut. Gezocht is naar een betere manier van ondersteunen en behouden van klagers stabiliteit; ook is klagers medicatie aangepast. Sindsdien is klager
stabieler
en zijn verzoek om overplaatsing naar een andere afdeling is gerealiseerd. De afdeling waar klager momenteel verblijft is toegespitst op verpleegden met een beperkte draagkracht en de verwachting is dat klager op die afdeling minder spanningen zal
ervaren dan voordien. FPC Dr. S. van Mesdag ziet nog voldoende opties om klager vanuit de huidige afdeling succesvol te resocialiseren. Een overplaatsing naar een andere tbs-inrichting in dit stadium van klagers behandeling wordt als contraproductief
gezien.
Bij deze stand van zaken is de beroepscommissie van oordeel dat overplaatsing van klager naar een andere tbs-inrichting niet in het belang van zijn behandeling zal zijn nu de verwachting is dat vanuit de huidige tbs-inrichting een spoedige en
succesvolle resocialisatie van klager kan worden gerealiseerd. Daarbij komt dat de tbs-inrichtingen waar klagers voorkeur naar uitgaat niet toegespitst zijn op de behandeling van zogenaamde LVG-verpleegden, hetgeen een contra-indicatie vormt om klager
regionaal te plaatsen.
Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent de bezoekmogelijkheden van zijn vader kan niet tot een ander oordeel leiden in het licht van de goede resocialisatiemogelijkheden in Groningen.
De beroepscommissie is voorts niet gebleken van een, uit het oogpunt van het belang van klagers behandeling, zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in een bepaalde regio ten behoeve van bezoekmogelijkheden, dat dit dient te prevaleren
boven klagers belang bij een spoedige resocialisatie. Het is aan de inrichting te bepalen in hoeverre het in het kader van klagers behandeling van belang zal zijn dat zijn familieleden daarbij worden betrokken. De wijze waarop door een tbs-inrichting
invulling wordt gegeven aan een tbs-behandeling staat niet ter beoordeling van de beroepscommissie.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de afwijzing van klagers verzoek om hem over te plaatsen naar een andere tbs-inrichting, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr.drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 juli 2017.
secretaris voorzitter

Naar boven