Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0840/GB, 10 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 17/840/GB

Betreft: [Klager] datum: 10 juli 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.N. Weski, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 maart 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.N. Weski, op 28 april 2017 door een lid van de Raad gehoord. Van dit horen is een verslag opgemaakt, dat aan klager en zijn raadsvrouw, alsmede aan de selectiefunctionaris is verzonden.
Gelet op hetgeen de raadsvrouw tijdens de zitting naar voren heeft gebracht, heeft de beroepscommissie naar een geactualiseerde rapportage van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) gevraagd, opdat zou kunnen worden geverifieerd of inmiddels
een ander beeld aangaande klager uit de actuele informatie naar voren komt. Op 8 juni 2017 is op verzoek van de beroepscommissie een aanvullende GRIP-rapportage bij de Raad binnengekomen, die aan klager en zijn raadsvrouw is verzonden. Op 26 juni 2017
zijn nog twee aanvullende GRIP-rapportages bij de Raad binnengekomen, die eveneens aan klager en zijn raadsvrouw zijn verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 22 februari 2017 gedetineerd. Hij verbleef als preventief gehechte in het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. Op 8 maart 2017 is hij in de EBI te Vught geplaatst.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing bevat grove onwaarheden en is gebaseerd op desinformatie. De informatie waarop de bestreden beslissing is gebaseerd is niet op betrouwbaarheid getoetst en kan na onderzoek van de politie niet worden bevestigd. Klager betwist de
inhoud die aan de beslissing tot plaatsing in de EBI ten grondslag ligt. Voor klager is onbegrijpelijk waar de onjuiste informatie van de politie, het Openbaar Ministerie (OM), het Team Criminele Inlichtingen (TCI) en het GRIP op is gebaseerd. Het OM
heeft bij fax van 23 februari 2017 erkend dat de betrouwbaarheid van de informatie betreffende het vermeende vluchtplan van klager niet kan worden vastgesteld. Tevens heeft het OM bij fax van 3 februari 2017 aangegeven dat een artikel over klager dat
in
de Panorama is gepubliceerd, uit de lucht is gegrepen. De vele berichten over klager in de media, waaronder een vermeende ontsnappingspoging gedurende zijn detentie in Ierland, een vermeend aanslagplan op klager, evenals verscheidene berichten op
internet en overige mediaberichten, zijn vals en schetsen een beeld waar het OM zich, blijkens de fax van 3 februari 2017, van distantieert. Bronnen die aan dergelijke valse berichtgeving ten grondslag liggen, trachten klagers detentie en
verdedigingspositie te benadelen. Het komt blijkens recente onderzoeken voor dat verdachten of getuigen anoniem desinformatie aan de politie verstrekken of op internet verspreiden. Het OM heeft binnengekomen informatie omtrent het vermeende vluchtplan
van klager onderzocht, maar niets over de betrouwbaarheid hiervan kunnen vaststellen. Deze informatie heeft ten grondslag gelegen aan een overplaatsing in Ierland naar een op het regime in de EBI gelijkend regime, alvorens klager naar Nederland is
overgebracht. De beslissing tot plaatsing in de EBI is, zonder enige controleerbare toetsing door de selectie-adviescommissie EBI en de selectiefunctionaris, op de onbevestigde informatie betreffende een vermeend vluchtplan gebaseerd. Klager heeft geen
geschiedenis van ernstig geweld of vluchten. Klager betwist in Ierland in het bezit van een vals identiteitsbewijs te zijn geweest. Ook het aantreffen van een prepaid telefoon in een ruimte in de Ierse gevangenis waar klager verbleef, waar naast klager
ook andere gedetineerden konden verblijven, is onvoldoende om een vrees voor ontvluchting te onderbouwen. In het genoemde artikel van 10 februari 2017 geeft Panorama aan dat het OM reeds in een vroeg stadium van de vervolging van klager heeft gelekt
naar de media, kennelijk om de beeldvorming rondom klager te versterken. Daarnaast wordt aangegeven dat in Ierland een ‘bombardement aan speculatieve tabloidstukken’ heeft plaatsgevonden, die door de Nederlandse media veelal klakkeloos zijn
overgenomen.
Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat het OM zich schuldig maakt aan een vorm van publieke berechting en het faciliteren van eigen, niet betrouwbare, informatie teneinde hiervan in de strafprocedure gebruik te maken en klagers detentie
oneigenlijk te verzwaren. De motivering van de selectiefunctionaris dat de zaak en de persoon van klager uitgebreid in de media worden uitgemeten, kan niet als enige vorm van onderbouwing voor een plaatsing in de EBI gelden. Namens klager wordt
verwezen
naar klagers rechten zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en op zijn recht op een eerlijk, evenwichtig en veilig proces zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en
6
van het EVRM. Klager betwist dat sprake zou zijn (geweest) van een aanslagplan op een officier van justitie, hetgeen zou blijken uit informatie van het TCI. Blijkens mededelingen van de officier van justitie is naast de dreiging vanuit klager voor een
officier van justitie, ook sprake van een (vermeende) dreiging voor klager. Onderzoek naar deze dreigingen heeft geen nadere gegevens opgeleverd. Het vermeende aanvalsplan dient als valse informatie ter benadeling van klager te worden aangemerkt en kan
niet zonder een concrete of objectiveerbare toets gelden als onderbouwing voor de bestreden beslissing. Klager acht het aannemelijk dat de beslissing tot plaatsing in de EBI is gebaseerd op valse informatie of desinformatie. Namens klager is de
rijksrecherche verzocht onderzoek te doen naar het lekken van informatie door de politie en het OM. Verscheidene argumenten van de selectiefunctionaris in de bestreden beslissing zijn zeer suggestief en kunnen niet ten nadele van klager worden
uitgelegd. Dat klager als vermoedelijke opdrachtgever zou zijn aan te merken, kan niet tot objectiveerbare informatie worden herleid en kan derhalve niet bijdragen aan enig gevaar voor vlucht. Hetgeen de selectiefunctionaris opmerkt omtrent de
zogenoemde ‘Mocro-oorlog’ is ook zeer suggestief, nu hierbij geen specifieke rol van klager of objectiveerbare feiten worden genoemd. Klager betwist zijn deelname hieraan. Het gebruik van voornoemde term is voorts discriminerend en vooral ongegrond.
Geen andere gedetineerde die bij voornoemde oorlog betrokken zou zijn, is in de EBI geplaatst. De beslissing tot plaatsing in de EBI is disproportioneel en onvoldoende onderbouwd. Van concrete aanwijzingen voor enige vorm van vluchtgevaar is geen
sprake. Klager verzoekt in een h.v.b. met een regime van beperkte gemeenschap te worden geplaatst. Door de EBI-plaatsing kan klager nauwelijks bezoek ontvangen, zodat sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. Hierbij verwijst klager naar
de uitspraak van het EHRM in de zaak ‘Lorsé’ en de terughoudendheid en daarmee gepaard gaande zorgvuldigheidscriteria die aan inbreuken zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM en de daaraan verbonden beperkingen in het kader van het vrij en frequent
communiceren met de raadsman ter voorbereiding van de verdediging zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, zijn verbonden. Klager heeft een dochtertje dat niet bij hem op bezoek kan komen. Het contact van klager met zijn raadsvrouw in het kader van de
voorbereiding van zijn strafzaak is daarnaast zeer beperkt en moeizaam. Er is sprake van schending van de artikelen 2, 3, 6 en 8 van het EVRM.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is in april 2016 in Ierland aangehouden in het kader van een grootschalig onderzoek naar een gewelddadig conflict tussen twee criminele organisaties, waarbij twee valse identiteitsbewijzen in zijn bezit zijn aangetroffen. Gedurende klagers
detentie in Ierland kwam in oktober 2016 gedetailleerde informatie over een vermoedelijke poging tot ontsnapping bij de Nationale Politie binnen. Klager zou hierbij hulp krijgen van handlangers die hem met behulp van naar Ierland in te vliegen personen
en zeer zware wapens zouden bevrijden. Door middel van een telefoon waarover klager zou beschikken, zou hij contact met hen onderhouden. Deze informatie is gedeeld met de Ierse autoriteiten, als gevolg waarvan verblijfsruimten in de gevangenis waar
klager verbleef, zijn onderzocht. Hierbij is een prepaid telefoon met een simkaart aangetroffen. Onderzoek heeft niet kunnen uitwijzen aan wie de telefoon toebehoorde. De Nederlandse autoriteiten hebben om klagers overlevering verzocht, daar klager in
Nederland van het medeplegen van poging tot moord wordt verdacht. Uit onderzoek is klager als vermoedelijke opdrachtgever naar voren gekomen. Voorts zou klager, blijkens de GRIP-rapportage van 20 februari 2017, deel uitmaken van de zogenoemde
‘Mocro-oorlog’. Op 23 december 2015 heeft het TCI informatie verstrekt waaruit blijkt dat klager voornemens zou zijn een officier van justitie te liquideren. Op 14 januari 2016 heeft het TCI informatie verstrekt waaruit blijkt dat sprake is van een
dreiging op het leven van klager. Voorts heeft het TCI op 6 april 2016 informatie verstrekt waaruit blijkt dat klager handgranaten bij zich zou dragen die hij zou gebruiken als hij zou worden aangehouden. De zaak waarvan klager wordt verdacht en de
persoon van klager worden in de media breed uitgemeten. De verwachting is dat de media-aandacht enkel zal blijven toenemen.

Blijkens de GRIP-rapportages van 20 februari 2017, 27 februari 2017 en 15 maart 2017, die onder meer op informatie van het OM zijn gebaseerd, wordt klager verdacht van een zeer ernstig delict, in het kader waarvan hij thans voorlopig is gehecht. Uit
informatie van het TCI was reeds eerder gebleken dat voor voortgezet crimineel handelen moet worden gevreesd en dat sprake is van liquidatie- en vluchtgevaar. De betrouwbaarheid van de informatie van het TCI is onderzocht, maar hierover kunnen geen
mededelingen worden gedaan vanwege afscherming van de bronnen waarop de informatie is gebaseerd. Het vluchtrisico dient volgens de selectiefunctionaris op basis van de GRIP-rapportages als zeer hoog te worden aangemerkt. Klager kan over geld en
middelen
beschikken om (hulp bij) een ontvluchting te financieren. Bij ontvluchting zou, de consequenties van de wijze waarop hieraan invulling zou worden gegeven daargelaten, sprake zijn van onaanvaardbare maatschappelijke risico’s, maatschappelijke onrust en
een geschokte rechtsorde. Klager voldoet derhalve aan de criteria voor plaatsing in de EBI zoals bedoeld in artikel 6, aanhef en onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). De selectie-adviescommissie
EBI heeft tot plaatsing van klager in de EBI geadviseerd.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Ingevolge artikel 6 van de Regeling kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die: a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of: b.
bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht dienen te worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Klager verblijft sedert 8 maart 2017 in de EBI te Vught. Hij is in april 2016 in Ierland aangehouden in het kader van een grootschalig onderzoek naar een gewelddadig conflict tussen twee Ierse criminele organisaties. Voorts was hij in het bezit
van twee valse identiteitsbewijzen en werd hij, na onderzoek naar zijn werkelijke identiteit, aan één of meer liquidaties in Nederland gelinkt. Klager is omstreeks 24 februari 2017 aan de Nederlandse autoriteiten overgeleverd.

4.5. De beroepscommissie heeft nauwgezet kennisgenomen van de stukken in het dossier en constateert dat in oktober 2016 gedetailleerde informatie over een mogelijk ophanden zijnde ontvluchting van klager uit de inrichting in Ierland waar hij
verbleef, bij de Nationale Politie is binnengekomen. Hierbij zou medewerking worden verleend door enkele bij naam genoemde handlangers, die klager met behulp van naar Ierland in te vliegen personen en zware wapens zouden bevrijden. De Nationale Politie
heeft deze informatie met de Ierse autoriteiten gedeeld. Bij een doorzoeking die nadien in de inrichting heeft plaatsgevonden, is in een ruimte waar klager verbleef een prepaid telefoon met een simkaart aangetroffen, waarvan niet is komen vast te staan
aan wie deze toebehoorde. Het GRIP heeft, blijkens de rapportage van 20 februari 2017, informatie – waaronder de hiervoor genoemde informatie met betrekking tot de mogelijke ontvluchting – ontvangen waaruit blijkt dat van ontvluchtingsgevaar,
liquidatiegevaar en mogelijk voortgezet crimineel handelen sprake is. Hierbij heeft het GRIP opgemerkt dat bij een ontvluchting van een geschokte rechtsorde en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico sprake zal zijn. Gelet hierop heeft het GRIP
geadviseerd klager in de EBI te plaatsen. Uit de rapportage van 15 maart 2017 blijkt voorts dat klager geen legale inkomsten heeft, wordt verdacht van witwassen en over geld en middelen zou kunnen beschikken om een ontvluchting te financieren. Blijkens
voormelde aanvullende GRIP-rapportage van 8 juni 2017, die op initiatief van de beroepscommissie door de selectiefunctionaris is verstrekt, heeft het OM te kennen gegeven dat een ernstig gevaar voor ontvluchting bestaat, hetwelk naar het oordeel van de
rechtbank is versterkt. Het GRIP verifieert de informatie op basis waarvan wordt gerapporteerd op actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid. De selectiefunctionaris mag uitgaan van de juistheid van de informatie in de rapportages.

4.6. De beroepscommissie acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voldoende aannemelijk dat een extreem gevaar voor ontvluchting is te duchten. Blijkens de rapportages van het GRIP wordt klager verdacht van het medeplegen van een poging tot
moord. Uit onderzoek is klager als vermoedelijke opdrachtgever hiervan naar voren gekomen. Voorts zou klager betrokken zijn bij een reeks liquidaties in het kader van een zogenoemde ‘Mocro-oorlog’. Blijkens informatie van het OM en het GRIP is klager
de
laatste jaren een steeds prominentere rol gaan vervullen en in aanzien gestegen binnen het criminele circuit. Gesteld kan derhalve worden dat sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige
geweldsdelicten, zodat klager voldoet aan het criterium voor plaatsing in de EBI zoals bedoeld in artikel 6, onder a, van de Regeling. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het GRIP en de directeur van de p.i. Vught hiertoe hebben geadviseerd. Ook
de selectie-adviescommissie EBI heeft, conform het bepaalde in artikel 26 van de Regeling, tot klagers plaatsing in de EBI geadviseerd. Actuele informatie duidt op de aanwezigheid van dezelfde aanwijzingen.

4.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot plaatsing van klager in de EBI. Klager en zijn raadsvrouw hebben weliswaar de informatie in het
dossier aangaande klager met uitvoerige bewoordingen en verwijzingen naar wet en rechtspraak betwist, doch de standpunten onvoldoende feitelijk onderbouwd. De beroepscommissie zal derhalve bij de huidige stand van zaken haar oordeel baseren op de uit
verschillende bronnen afkomstige informatie betreffende klager die aan het dossier is toegevoegd, waaronder de actuele en aanvullende GRIP-rapportages van 8 juni, 15 juni en 19 juni 2017. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de
selectiefunctionaris kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 10 juli 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven