Nummer: 17/1036/GB
Betreft: [klager] datum: 3 juli 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Koster , namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 maart 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw, op 23 mei 2017 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager tegen de beslissing hem terug te plaatsen in het Justitieel Complex Zaanstad (JCZ) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 8 juli 2014 gedetineerd. Hij verbleef sinds 13 oktober 2016 in de afdeling Weena van de locatie Hoogvliet. Deze afdeling is aangewezen als een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Op 16 februari 2017 is beslist klager als
passant te plaatsen in het huis van bewaring van de locatie Hoogvliet. Vervolgens is op 16 februari 2017 beslist klager terug te plaatsen in het Justitieel Complex Zaanstad (JCZ), een normaal beveiligde inrichting voor mannen. De fictieve einddatum van
de detentie is 8 januari 2018.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft keihard gewerkt om van zijn detentie het beste te maken. Hij studeerde en had werk gevonden en betaalde schadevergoeding aan het slachtoffer. Iedereen was trots op hem. Ook de werkgever was erg tevreden. Hiervoor wordt verwezen naar het
rapport van Reclassering Nederland. In het penitentiair programma was sprake van elektronisch toezicht (e.t.) en een locatieverbod (Den Haag). Een b.s.d.-medewerker had klager meegedeeld dat hij desgewenst om versoepeling van de bijzondere voorwaarden,
zoals het locatieverbod, kon vragen. Klager besloot dit te doen in verband met zijn werk. Het was namelijk soms noodzakelijk naar Den Haag te gaan. Klager was hier ook al tweemaal geweest, met toestemming van de directeur. Hiervoor wordt verwezen naar
een toestemmingsbrief van de directeur van 21 december 2016. Klager moest naar de ambassade van Egypte vanwege de dienstplicht en zijn paspoort. Klager heeft het slachtoffer zelfs gezien in Den Haag. Zij hadden oogcontact en dat was alles. Klager weet
voorts van zijn broer dat het slachtoffer studeert in Rotterdam – net als zijn broer – en daar stage liep. Klager mocht zich vrij begeven in Rotterdam. De reden waarom klager vroeg het locatieverbod op te heffen was enkel voor de periode van 10 januari
2017 tot 22 februari 2017 voor zijn werk. Om dit verzoek te ondersteunen heeft hij een brief van Slachtoffer in Beeld (SIB) laten zien. Hierin staat dat de situatie met het slachtoffer is bijgelegd. Klager wist uiteraard niet dat zijn broer deze brief
had vervalst. Klager zou dat ook nooit hebben gewild, mede gelet op de disproportionele gevolgen hiervan. Klager zit nu in het gesloten JCZ. Hij had het verzoek ook zonder die brief kunnen doen. Achteraf heeft hij er enorm veel spijt van dat hij het
verzoek heeft gedaan om het locatieverbod voor Den Haag tijdelijk op te heffen, omdat dit het begin van veel ellende was. De werkgever van klager had hem graag in dienst genomen, maar hij blijft ook niet wachten. Klager was erg boos op zijn broer.
Achteraf blijkt dat zijn broer klager met de vervalsing van de brief wilde helpen, omdat klager zo angstig was en bang voor wraak. Hij heeft klager ermee proberen gerust te stellen. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep wordt verwezen
naar de schriftelijke toelichting van het beroep van 19 mei 2016.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing – zakelijk weergegeven –
als volgt toegelicht.
Nu niet (tijdig) bezwaar is gemaakt tegen het aanvullend besluit van 16 februari 2017, staat de plaatsing in het Justitieel Complex Zaanstad vast. Primair heeft klager geen belang heeft bij zijn beroep.
Inhoudelijk geldt dat klager is veroordeeld wegens poging tot moord door met een auto in te rijden op een scooter. Bij de plaatsing van klager in de z.b.b.i. is aan de directeur geadviseerd bijzondere voorwaarden op te leggen bij de regimaire
verloven. Deze voorwaarden zijn elektronisch toezicht (e.t.), een locatieverbod voor de stad Den Haag en een locatiegebod tijdens de nachtelijke uren (op het verlofadres). De directeur heeft besloten e.t. toe te passen gedurende het gehele
detentietraject, waarbij is aangegeven dat de eerste evaluatie over de handhaving hiervan zal plaatsvinden na drie maanden. Bij voornoemde evaluatie heeft klager een brief van Slachtoffer in Beeld (SIB) van 29 augustus 2016 gevoegd. In de brief van SIB
wordt de indruk gewekt dat contact is gelegd met het slachtoffer en dat het bijzonder is hoe klager en het slachtoffer het hebben bijgelegd en opgelost. Deze brief heeft SIB niet opgemaakt. Het verblijf in de z.b.b.i. is beëindigd. In bezwaar is
aangevoerd dat de brief van SIB is opgemaakt door klagers broer en dat klager zelf niet op de hoogte was van het feit dat deze brief door deze broer was opgemaakt. De selectiefunctionaris acht dit niet aannemelijk, nu klager zelf zou hebben gezegd dat
hij door middel van deelname aan het programma Slachtoffer in Beeld via bemiddeling in contact zou zijn getreden met het slachtoffer en dat de ontstane situatie was bijgelegd en opgelost. Uit de brief van 20 april 2015 van de bemiddelaar aan klager
blijkt echter dat het slachtoffer geen contact en geen briefcontact met klager wenst. De rapporteur van het selectieadvies van 16 februari 2017 heeft over de evaluatie van het e.t. als volgt geïnformeerd. Op 14 januari 2017 heeft klager zijn brief van
10 januari 2017 “Evaluatie enkelband” ingeleverd. Op 24 januari 2017 heeft klager aan de rapporteur meegedeeld dat hij met het slachtoffer in contact is getreden. De rapporteur heeft daarop gevraagd aantoonbaar te onderbouwen dat het was opgelost met
het slachtoffer. Op 25 januari 2017 heeft klager de brief van SIB verstrekt aan de rapporteur. Net als de raadsvrouw constateert de selectiefunctionaris dat klager niet heeft gezegd dat hij persoonlijk contact heeft gehad met het slachtoffer. De
selectiefunctionaris acht het niet aannemelijk dat klager niet op de hoogte was van het feit dat zijn broer de brief van 29 augustus 2016 heeft opgesteld. Klager wist dat voornoemde brief, die hij op 25 januari 2017 heeft verstrekt, niet afkomstig kon
zijn van SIB. Dit vanwege de brief van SIB van 20 april 2015.
4. De beoordeling
4.1. Namens klager is tijdig beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Het beroep ziet inhoudelijk op de terugplaatsing naar een gesloten inrichting en klager heeft belang bij de behandeling van dit beroep. Zij zal klager daarom ontvangen in
zijn
beroep.
4.2. Uit het selectieadvies van 16 februari 2017 blijkt dat klager op 13 oktober 2016 in de z.b.b.i. is geplaatst. Daar heeft de directeur bijzondere voorwaarden aan klager opgelegd, te weten een locatieverbod voor Den Haag en een straal van één
kilometer daar omheen. Het locatieverbod wordt gecontroleerd door middel van e.t., door een zogenoemde enkelband.
4.3. Klager heeft op 10 januari 2017 in zijn brief “Evaluatie enkelband” toegelicht waarom hij geen enkelband wil dragen. Klager meent dat het elektronisch toezicht een “overduidelijke belemmering vormt” voor zijn volledige re-integratie en
resocialisatie op het gebied van zijn werk en het sociaal gebied. Hiervoor verwijst hij naar een brief van zijn werkgever. Op 14 januari 2017 heeft hij zijn toelichting ingeleverd voor de evaluatie door de directeur. Tevens heeft hij op 24 januari 2017
aan de rapporteur meegedeeld dat hij met het slachtoffer in contact is getreden. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een dag later een (valse) brief van SIB overhandigd aan de rapporteur. Bij de verificatie bij SIB bleek het verhaal anders te zijn.
Daarom bestaat geen vertrouwen meer in een goed verloop van de voorzetting van klagers verblijf daar. De directeur heeft besloten hiervan aangifte te doen en klager aan te bieden voor herselectie.
4.4. De beroepscommissie acht het vorenstaande een contra-indicatie van een langer verblijf in een z.b.b.i. Klager was bekend met de inhoud van de brief van SIB van 20 april 2015, waarin staat dat het slachtoffer en zijn moeder niet in contact met
klager willen komen en van hem ook geen brieven wensen te ontvangen. Van klager had daarom zelf ook meer onderzoek verwacht mogen worden, nu de inhoud van de valse brief een totaal andere voorstelling van de situatie weergeeft dan de brief van SIB van
20 april 2015. Klager heeft dit niet gedaan, maar de valse brief ter ondersteuning van zijn verzoek gebruikt. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 3 juli 2017.
secretaris voorzitter