Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3837/TB - eindbeslissing, 3 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer:16/3837/TB – eindbeslissing

betreft: [klager] datum: 3 juli 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. de Goeij, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 14 november 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C. de Goeij, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Als toehoorder was aanwezig [...] van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

In haar tussenbeslissing van 24 maart 2017 heeft de beroepscommissie de behandeling van het beroep aangehouden tot het moment waarop de rechtbank Noord-Holland uitspraak heeft gedaan op de vordering van de Officier van Justitie van 22 november 2016 de
terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen. Tevens heeft de voorzitter van de beroepscommissie de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst tot het moment waarop de beroepscommissie een definitieve beslissing heeft genomen op het
beroep.

Per brief van 1 mei 2017 ontving de beroepscommissie van de raadsman van klager de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2017. Per brief van 10 mei 2017 heeft de beroepscommissie de Staatssecretaris gevraagd of deze beslissing
aanleiding geeft tot een heroverweging van zijn standpunt omtrent de longstayplaatsing van klager. Op 13 juni 2017 is de reactie van de Staatssecretaris van 9 juni 2017 ontvangen. Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld hierop
schriftelijk te reageren. Op 21 juni 2017 is een reactie van klagers raadsman ontvangen; deze is doorgezonden aan de Staatssecretaris.

De vertegenwoordiger van de Staatssecretaris en klagers raadsman hebben desgevraagd telefonisch respectievelijk schriftelijk medegedeeld geen bezwaar te hebben dat de voorzitter van de beroepscommissie, die de tenuitvoerlegging heeft geschorst en
daarmee reeds een voorlopig oordeel heeft gegeven over de zaak, als voorzitter onderdeel blijft uitmaken van de beroepscommissie die een eindbeslissing zal geven op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 31 juli 2007 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van elf maanden met aftrek en ter beschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 24 december 2007
aangevangen. Op 23 oktober 2008 is klager geplaatst in Hoeve Boschoord. In april 2012 is klager geplaatst in FPC De Rooyse Wissel en vervolgens, in december 2013, in Hoeve Boschoord/FPK De Beuken. In oktober 2014 is klager geplaatst in FPC
Oostvaarderskliniek. Deze laatste plaatsing betrof een crisisplaatsing en ter observatie. Ten slotte is klager op 12 januari 2015 geplaatst in FPC Dr. S. van Mesdag.
Deze inrichting heeft klager op 20 augustus 2015 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Ter zake van de longstayaanvraag is door psycholoog L. en psychiater G. op 13 november 2015 respectievelijk 2 december 2015 rapport uitgebracht. Per
brief
van 12 februari 2016 heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) een advies aangehouden in afwachting van een reactie van FPC Dr. S. van Mesdag ten aanzien van mogelijkheden voor een minder beperkende vervolgvoorziening dan een
longstayafdeling.
Op 10 maart 2016 heeft de inrichting doen weten geen mogelijkheden te zien om klager in een (longcare) instelling binnen de GGZ te plaatsen nu klager niet beschikt over een verlofmachtiging. In haar advies van 15 juni 2016 oordeelt de LAP dat de
behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. Ter zake van de verlenging van klagers tbs-maatregel hebben psycholoog K. en psychiater Van der M. op 3 respectievelijk 19 september 2016 advies
uitgebracht. Psycholoog K. adviseert een voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel met reclasseringstoezicht. Psychiater Van der M. adviseert de zaak drie maanden aan te houden met als doel de reclassering een onderzoek te doen instellen naar de
mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel.
De Staatssecretaris heeft op 14 november 2016 beslist klager in de longstayafdeling van de Pompestichting te plaatsen. Deze plaatsing was ten tijde van het beroep nog niet gerealiseerd.
Op 29 maart 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland klagers terbeschikkingstelling verlengd voor de duur van één jaar en een beslissing over een mogelijke voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege aangehouden, het onderzoek voor ten
hoogste drie maanden geschorst en de officier van justitie verzocht Reclassering Nederland nader te laten rapporteren omtrent de mogelijkheden van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, waarbij nadrukkelijk dient te worden
onderzocht of plaatsing in een instelling als Aventurijn Wier in Den Dolder realiseerbaar is.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep toegelicht als weergeven onder de standpunten in de tussenbeslissing van 24 maart 2017. Indien de LAP de later uitgebrachte rapportages kende, was zij zeker tot een andere conclusie gekomen.

Namens de Staatssecretaris is het standpunt naar voren gebracht zoals weergegeven onder de standpunten in de tussenbeslissing van 24 maart 2017. Voorts heeft de Staatssecretaris het volgende standpunt ingenomen. Partijen zijn het erover eens dat klager
is uitbehandeld en dat van een herhaling in een andere behandelkliniek niet een beter resultaat valt te verwachten. Een plaatsing in een minder beperkende vervolgvoorziening dan een lfpz-voorziening, namelijk een longcarevoorziening binnen de tbs dan
wel een plaatsing in een GGZ-voorziening via een voorwaardelijke beëindiging of rechterlijke machtiging, is door diverse deskundigen geopperd maar bleek in de praktijk niet haalbaar. Dit is ook door de LAP bevestigd. In de FPC Dr. S. van Mesdagkliniek
was een onhoudbare situatie ontstaan. Klager functioneert het beste in een situatie zonder behandeldruk. Vanuit een voor hem gunstig behandelklimaat zou men op termijn willen bezien of er alsnog alternatieve plaatsingsmogelijkheden zijn. Tegen die
achtergrond is de bestreden beslissing van 14 november 2016 genomen. De vier maanden later gedane uitspraak van de rechtbank zou geen rol van betekenis mogen spelen. De desbetreffende uitspraak geeft de Staatssecretaris geen aanleiding een ander
standpunt in te nemen. Ook de rechtbank meent dat een langer verblijf van klager in FPC Dr. S. van Mesdagkliniek niet in de rede ligt. Bij gebreke aan een alternatief is een plaatsing in een longstayvoorziening het meest passend. Los van het feit dat
de
uitkomst van het te verrichten onderzoek nog niet bekend is, betekent een positieve uitkomst niet dat de Staatssecretaris ten tijde van de bestreden beslissing een alternatief had. Daarbij komt dat ook in het kader van de longstay door middel van een
voorgenomen zorgconferentie alsmede via de periodieke herbeoordelingen wordt bezien of er minder zware alternatieven zijn.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid (Beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009) komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking
voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Op grond van de stukken stelt de beroepscommissie vast dat klager is uitbehandeld en dat een voortzetting van zijn behandeling niet zinvol wordt geacht. Ondanks pogingen van de inrichting daartoe zijn volgens de Staatssecretaris geen alternatieve
plaatsingsmogelijkheden gevonden. In dit licht beschouwd en gelet op voormeld beleidskader heeft de Staatssecretaris destijds, op 14 november 2016, kunnen oordelen dat plaatsing van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt.
Echter, in de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2017 achtte de rechtbank het nodig dat de Reclassering Nederland nader onderzoek doet naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, waarbij
nadrukkelijk dient te worden onderzocht of plaatsing in een instelling als Aventurijn Wier in Den Dolder realiseerbaar is. De rechtbank volgt hierin de opvattingen van de geraadpleegde MD-rapporteurs K. (psycholoog) en Van der M. (psychiater) die
beiden
hebben geadviseerd de tbs-maatregel voorwaardelijk te beëindigen. Omtrent de voorgenomen longstayplaatsing van klager hebben de MD-rapporteurs geoordeeld dat deze keuze onjuist is dan wel klager geen perspectief biedt. De beslissing van de rechtbank
plaatst de belangen van klager in een ander perspectief. Zijn overplaatsing naar een longstayvoorziening zou op dit moment de beslissing van de rechtbank te zeer doorkruisen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal de
beslissing van de Staatssecretaris vernietigen en met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Staatssecretaris opdragen met inachtneming van deze uitspraak een
nieuwe beslissing te nemen, die op z’n vroegst is te verwachten op het moment dat Reclassering Nederland rapport heeft uitgebracht en de rechtbank zich over de consequenties hiervan heeft uitgelaten. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor
het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op z’n vroegst nadat Reclassering Nederland rapport heeft uitgebracht en de rechtbank zich over de consequenties hiervan heeft uitgelaten.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. A. van Waarden en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 3 juli 2017

secretaris voorzitter

Naar boven