Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4213/GA, 12 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4213/GA

betreft: [klager] datum: 12 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.H. Tiemens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 december 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Almere in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag (AB-2016-000402) betreft
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens een positieve urinecontrole op cannabis, opgelegd op 24 juni 2016;
b. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens een positieve urinecontrole op cannabis, opgelegd op 21 juni 2016.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. ongegrond verklaard en het beklag onder b. gegrond verklaard zonder tegemoetkoming op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager ontkent cannabis te hebben gebruikt. Ten aanzien van de straf van 21 juni 2016 zou het blijkens het
schriftelijk verslag om een uitslag van een positieve urinecontrole gaan die op 20 juni 2016 is binnengekomen. Klager zou een waarde van 100 hebben gescoord op cannabis. De onderbouwing van de straf van 24 juni 2016 zit niet bij de stukken, enkel dat
klager toen nogmaals positief zou hebben gescoord en dat die straf is opgelegd op basis van een urinecontrole die op die datum was binnengekomen. Niet de in de urine aangetroffen hoeveelheid cannabinoide stoffen is bepalend voor de vraag of een
gedetineerde sinds de laatste urinecontrole heeft bijgebruikt, maar bepalend daarvoor is de thc/kreatinineratio afgezet tegen de eerder gemeten thc/kreatinineratio. Nu geen gegevens zijn overgelegd met betrekking tot de thc/kreatinineratio, kan niet
worden beoordeeld of al dan niet sprake is van bijgebruik en dus van strafwaardig gedrag. Voorts is op 30 april 2016 ten onrechte gestart met het tellen van de disciplinaire straffen, want de disciplinaire straf van 30 april 2016 is komen te vervallen.
Verwezen wordt naar jurisprudentie van de Raad. Namens klager wordt verzocht om een compensatie en om het beroep ter zitting te mogen toelichten.

Namens de directeur is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De urinecontrole van 11 juni 2016 hoort bij de disciplinaire straf van 21 juni 2016 en de urinecontrole van 21
juni 2016 hoort bij de disciplinaire straf van 24 juni 2016. Aan de thc/kreatinineratio is te zien dat sprake was van bijgebruik en klager dus terecht is gesanctioneerd. In totaal had klager volgens het drugsontmoedigingsbeleid twaalf dagen gestraft
mogen worden. Klagers tweede overtreding is op 21 juni 2016 gesanctioneerd met zeven dagen opsluiting in eigen cel in plaats van vijf dagen. Deze onevenredige bestraffing is ruimschoots gecompenseerd met de bestraffing op 24 juni 2016 toen klager
slechts drie dagen werd gestraft in plaats van zeven dagen. Klager is uiteindelijk dus tien dagen gestraft. Gelet op de steeds positieve score op cannabis is dit niet onredelijk.

3. De beoordeling
Namens klager is verzocht het beroep ter zitting te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Uit de herstelbeschikking van de beklagcommissie blijkt dat het beklag onder a. ongegrond is verklaard en dat het beklag onder b. gegrond is verklaard, waarbij aan klager geen tegemoetkoming is toegekend. Daarom zal het beroep gericht tegen het beklag
onder b. opgevat worden als een beroep gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.

Ten aanzien van het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt. In eerdere uitspraken van de beroepscommissie is bepaald dat in zaken als de onderhavige niet de in de urine aangetroffen hoeveelheid canabinoide stoffen (de thc-waarde)
bepalend is voor de vraag of een gedetineerde sinds de laatste urinecontrole heeft bijgebruikt, maar dat daarvoor de thc/kreatinineratio bepalend is, afgezet tegen de eerder gemeten thc/kreatinineratio.

Uit het uitslagenformulier blijkt het volgende. Op 11 juni 2016 heeft klager 100 ug/l gescoord op cannabis en een kreatininewaarde van 18,8 mmol/l met een thc/kreatinineratio van 5,6. Op 16 juni 2016 heeft klager 71 ug/l gescoord op cannabis en een
kreatininewaarde van 18,8 mmol/l met een thc/kreatinineratio van 3,8. In casu betreft het beklag de uitslag van de urinecontrole van 21 juni 2016 naar aanleiding waarvan de onderhavige disciplinaire straf van 24 juni 2016 is opgelegd. Klager heeft toen
290 ug/l gescoord op cannabis en een kreatininewaarde van 13,6 mmol/l met een thc/kreatinineratio van 21,3. Gelet op het feit dat de thc/kreatinineratio fors is gestegen, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat klager heeft bijgebruikt. De
beslissing om aan klager een disciplinaire straf op te leggen is daarom niet onredelijk of onbillijk.

Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie als volgt. Hetgeen in beroep is aangevoerd met betrekking tot het niet toekennen van een financiële tegemoetkoming kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de
beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van S.C. Vogel, secretaris, op 12 juni 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven