nummer: 16/3122/GA
betreft: [klager] datum: 13 januari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S.S. Overes, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 september 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Veenhuizen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing op 19 mei 2016 van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is nimmer weigerachtig geweest om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Enkel tijdens de behandeling van de strafzaak in 2009 heeft hij geweigerd om mee te werken. Gedurende zijn detentie heeft hij meegewerkt aan de gevraagde
onderzoeken. Uit de stukken blijkt niet dat aan klager een psychiatrisch onderzoek is aangeboden. Uit de stukken blijkt dat klager in de p.i. Lelystad heeft meegewerkt aan het persoonlijkheidsonderzoek vanaf eind mei 2014 tot in ieder geval juni 2015.
Klager is in 2015 tevens in gesprek geweest met de reclassering. Naast het feit dat de stelling van de directeur niet door stukken wordt onderbouwd, blijkt dat het recidiverisico als laag werd beschouwd. Klager is sinds mei 2014 in gesprek met
behandelaren van I-PSY Forensisch. Volgens de Gz-psycholoog R.S. heeft de behandeling van klager bij I-PSY ertoe geleid dat het risico op een nieuw levensdelict is afgenomen tot laag, hetgeen door de risicotaxatie wordt bevestigd. Ook uit het
reclasseringsrapport van 13 november 2015 kan worden opgemaakt dat het recidiverisico mede door de behandeling bij de ambulante forensische psychiatrie en ook het risico op onttrekken aan voorwaarden op laag gemiddeld worden geschat. Ingeschat wordt
dat
klager zich zal houden aan voorwaarden van een penitentiair programma (p.p.). Er zijn grote zorgen over de wijze waarop p.i. Veenhuizen omgaat met klagers verzoeken, te meer nu klager zo spoedig mogelijk dient te resocialiseren. Zijn einddatum is
vastgesteld op 25 mei 2017. Vanaf 26 mei 2016 komt klager al in aanmerking voor elektronisch toezicht en sinds 28 november 2015 komt hij al in aanmerking voor een gestapeld traject z.b.b.i./p.p. Ondanks dat zijn einddatum snel nadert, verblijft klager
nog altijd op een gesloten afdeling en is hij nog nooit met verlof geweest. Dit is zeer onwenselijk aangezien klager een lange gevangenisstraf uitzit, waarbij hij tot op heden nog geen kans heeft gekregen om langzamerhand te kunnen wennen aan zijn
terugkeer in de maatschappij. Zowel voor klager als de maatschappij is het onwenselijk dat hij na de lange duur van zijn detentie in vrijheid wordt gesteld vanuit een gesloten setting zonder dat hij enige vorm van hulp heeft gekregen bij het
resocialiseren. Inmiddels heeft op aanvraag van de p.i. Veenhuizen een persoonlijkheidsonderzoek plaatsgevonden. In het rapport van 11 juli 2016 is geconcludeerd dat het recidiverisico laag is. Ondanks dat er geen belemmeringen meer zijn, heeft de
directeur tot op heden nog niet beslist op de verlofaanvragen van 4 juli en 25 juli 2016.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De verlofcommissie en het MDO van de p.i. Veenhuizen hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat er op dat moment geen recidiverisico kon worden vastgesteld en er nog geen noodzakelijk persoonlijkheidsonderzoek had
plaatsgevonden
vanwege klagers weigering.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd onder meer omdat klager niet wilde meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
De politie heeft negatief geadviseerd ter zake van het verlofadres.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 146 maanden met aftrek, wegens moord. De datum van invrijheidstelling is bepaald op 26 mei 2017. Klager neemt sinds 30 september 2016 deel aan een p.p.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.
Gelet op de ten tijde van de bestreden beslissing beschikbare negatieve adviezen van de verlofcommissie en het MDO van de p.i. Veenhuizen, van het OM en de politie ten aanzien van verlofverlening in verband met het niet kunnen vaststellen van het
recidiverisico en het nog niet hebben plaatsgevonden van een noodzakelijk persoonlijkheidsonderzoek, is de beroepscommissie van oordeel dat dit een contra-indicatie vormde voor verlofverlening. Daarbij komt dat klager niet beschikte over een
aanvaardbaar verlofadres, hetgeen een basisvoorwaarde is voor verlofverlening. Het bovenstaande rechtvaardigt een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve kan de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen en mede gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie, gelet op de ten tijde van de bestreden beslissing uitgebrachte adviezen. Het beroep zal derhalve
ongegrond
worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 januari 2017
secretaris voorzitter