nummer: 17/1419/GV
betreft: [klager] datum: 9 juni 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 20 april 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Aan klager is in het verleden al eens strafonderbreking verleend, maar hij wist niet precies wat dat inhield. Klager heeft opnieuw om strafonderbreking verzocht omdat het niet goed gaat met zijn familie.
Hij
kan dit niet onderbouwen, omdat de documenten in zijn thuisland liggen. Klagers broer is onlangs overleden en klagers moeder is erg ziek. Hij zou zijn moeder graag ondersteunen.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan klager is op 28 mei 2013 strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend, onder de voorwaarde dat hij niet naar Nederland terugkeert. Klager heeft
zich niet aan deze voorwaarde gehouden; op 11 december 2014 is klager opnieuw aangehouden in Nederland. Op 21 mei 2015 is hij in eerste aanleg veroordeeld. Er bestaat onvoldoende vertrouwen dat klager zich ditmaal wel aan de voorwaarde van
strafonderbreking zal houden. Hetgeen klager heeft aangevoerd rondom zijn familieomstandigheden is op geen enkele wijze nader onderbouwd.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, omdat klager zich eerder niet aan de voorwaarde van strafonderbreking heeft gehouden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 42 maanden, onder meer wegens vermogensdelicten. Aansluitend dient hij negen dagen gevangenisstraf te ondergaan, als zijnde de hervatting van de tenuitvoerlegging van een eerdere straf, waarbij aan klager
strafonderbreking was verleend. De einddatum van zijn detentie is thans gesteld op 1 juni 2018.
Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. In het geval van klager kan na ommekomst van tweederde gedeelte van de aan hem
opgelegde vrijheidsstraf strafonderbreking worden verleend. Aan deze strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de betreffende vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Doet hij dat toch, dan wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.
Klager is eerder, in maart 2013, strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling verleend en desondanks is hij weer teruggekeerd naar Nederland. Het onderhavige beroep betreft klagers tweede verzoek om strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling,
welk verzoek op 20 april 2017 is afgewezen.
De beroepscommissie is van oordeel dat, indien een vreemdeling die strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling verleend heeft gekregen en in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd terugkeert naar Nederland, deze
vreemdeling in beginsel niet meer in aanmerking komt voor een nieuwe strafonderbreking. Dat zou immers het middel van strafonderbreking voor vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel ongeloofwaardig maken. Naar het oordeel van de beroepscommissie
kunnen slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden een hernieuwde strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen. Klager heeft aangevoerd dat hij de vorige keer dat aan hem strafonderbreking is verleend niet precies wist wat
dat inhield. Hij verzoekt wederom om strafonderbreking omdat zijn moeder erg ziek is. Deze stelling is niet onderbouwd en de beroepscommissie acht dit, daargelaten of het argument als een zeer uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt, niet
aannemelijk geworden. Gelet op het vorengaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 9 juni 2017.
secretaris voorzitter