Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0559/GA, 21 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/559/GA

betreft: [klager] datum: 21 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 februari 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Middelburg in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. M. Wever om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat de kosten voor klagers identiteitsbewijs veel later van zijn rekening-courant zijn afgeschreven dan verzocht (MB 2016-000262).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het geld voor de identiteitskaart is zonder overleg te laat afgeschreven waardoor klager rood is komen te staan
en een aanzienlijke periode geen boodschappen heeft kunnen doen. Normaliter wordt het bedrag voor de aanschaf van een nieuw paspoort direct betaald aan de gemeente. Dit was niet het geval bij klager. Ook na herhaaldelijk rappelleren bij zijn
casemanager, is dit niet gebeurd. Bij andere gedetineerden worden deze kosten wel meteen afgeschreven. Voorts wordt in het klaagschrift geklaagd over het feit dat het afdelingshoofd niet op de afgesproken datum is langsgekomen om de klacht te
bespreken.

De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 61, vijfde lid, van de Pbw wordt een klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen ingediend. Op 28 oktober 2016 heeft klager het
rekening-courant overzicht ontvangen met daarop de afschrijving van de kosten voor de identiteitskaart. Klager heeft zijn klaagschrift, gedateerd 1 november 2016, ingediend. De beroepscommissie gaat ervan uit dat dit dan ook binnen de daarvoor gegeven
termijn is ingediend. De beroepscommissie kan zich daarom niet verenigen met de uitspraak van de beklagrechter en zal klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Uit de stukken blijkt dat klager zich ervan bewust was dat de kosten van de identiteitskaart nog afgeschreven zouden worden. Hij had hier derhalve rekening mee kunnen houden. Voorts heeft klager de klacht met het afdelingshoofd en de directeur
besproken.
Gelet hierop zal het beklag ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van S.C. Vogel, secretaris, op 21 juni 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven