Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0804/TA, 19 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/804/TA

betreft: [klager] datum: 19 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 maart 2017 genomen beslissing van het hoofd van FPC Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 april 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 8 maart 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder:
a-dwangbehandeling), ingaande op 10 maart 2017 en eindigend op 10 juni 2017.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ondervindt negatieve bijwerkingen van de medicatie, vooral zijn gezichtsvermogen wordt minder. Klager krijgt al jaren medicatie
toegediend, zonder dat dit er toe heeft geleid dat hij van de longstay-afdeling kon worden overgeplaatst naar een behandelafdeling of een plek buiten de tbs-instelling. Klager heeft daarom twijfel over de effectiviteit van de medicatie. Klager gebruikt
sinds enkele weken geen medicatie en voelt zich daarbeter bij dan toen hij de medicatie nog wel gebruikte. Ook na een eerdere verlaging van de dosering was klager volgens het personeel opener, levendiger, vriendelijker en was hij beter in contacten en
in de samenwerking. Klager meent dat nu de gelegenheid bestaat om in een gecontroleerde omgeving te kijken hoe hij reageert bij minder of geen medicatie. Klager meent verder dat hij ten onrechte als delictgevaarlijk wordt bestempeld. Al ruim zes jaar
is
er geen sprake van noemenswaardige incidenten. Dit valt volgens klager toe te schrijven aan zijn gewijzigde opstelling en zijn voornemen zich correct te gedragen. Medicatie speelt hierbij geen rol. Immers, ook toen klager geen medicatie gebruikte,
waren
er incidenten. De behandelaars van klager gaan uit van allerlei veronderstellingen zonder dat hiervoor bewijs wordt geleverd. Ook betwist klager de diagnose autisme en schizofrenie. Klager verwijst naar de door hem overgelegde folders. Klager zou extra
prikkelbaar zijn en heeft last van licht. Dit laatste bestaat al veel langer en is niet eerst ontstaan na het stoppen van de medicatie. Klager betwist dat een gevaarlijke situatie zou ontstaan als iemand plotseling het licht aandoet.
De a-dwangmedicatie is op 17 maart 2017 begonnen. Klagers gezichtsvermogen is daardoor veel slechter geworden. Klager voelt zich niet zo fijn, hij is eerder moe en kan minder goed nadenken. Klager is niet gehoord over wat in de schriftelijke mededeling
staat. De inrichting heeft de vragen van klager over zijn concept behandelplan nog niet beantwoord. Klager meent dat dit eerst met hem had moeten worden besproken, alvorens men a-dwangbehandeling toepast.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis, te weten asperger en schizofrenie van het paranoïde type. Hij heeft een
forse handicap in de sociale interactie, zijn handelen wordt gekenmerkt door rigide patronen. Vanwege overgevoeligheid voor zintuigelijke prikkels ervaart hij bijzonder snel hinder van licht, geluid, aanrakingen en geuren. Dit heeft in het verleden tot
meerdere gevaarzettende situaties geleid waarbij klager de bron van zijn hinder wilde wegnemen. De stoornis is gecompliceerd door recidiverende ernstige psychotische episoden met paranoïde wanen en hallucinaties. Klager heeft onder invloed van de
hiervoor genoemde problematiek tweemaal iemand van het leven beroofd, waaronder eenmaal een medepatiënt (indexdelict).
Klager is ten dele behandelbaar gebleken middels anti-psychotische medicatie wanneer dit langdurig op een stabiele en betrouwbare wijze wordt toegediend. Klager krijgt sinds 25 november 2016 geen anti-psychotische medicatie meer toegediend. In de
hierop
volgende periode maakt klager bij het personeel meermalen kenbaar dat hij last heeft van een medebewoner. Als klager hierover verder wordt bevraagd, zwijgt hij. Hij draait zijn hoofd weg in het contact en vindt dat het personeel een oplossing moet
zoeken voor het licht dat onder zijn deur door schijnt. Het personeel vindt klager oninschatbaar en oninvoelbaar. Gelet op klagers voorgeschiedenis, indexdelict en de door hem afgegeven signalen, wordt klager afgezonderd.
Vergelijkbaar aan eerdere gevaarzettende situaties, ziet het behandelteam klager steeds meer uit contact treden en is er sprake van meer achterdocht. Klager is niet in staat om bij overprikkeling dit adequaat aan de veroorzaker van de prikkel aan te
geven. Door gebrek aan inlevingsvermogen lukt het hem niet om begrip op te brengen voor een wijziging in de situatie of de reden waarom iemand niet doet zoals hij het wil. Het gevolg is dat de irritatie en wrok pas weggaan als de bron is verwijderd.
Dit
proces zal waarschijnlijk sneller worden doorlopen als klager niet medicamenteus wordt behandeld. Ook valt te verwachten dat zonder medicatie de psychotische achterdocht, hallucinaties en bizarre en onnavolgbare ideeën over de invulling van zijn leven
weer zullen terugkomen. De achterdocht wordt gevoed door de psychotische hallucinaties. Hierdoor kan klager zich toenemend bedreigd voelen en kan het delictgedrag sneller ontstaan. De combinatie van het bovenstaande kan zeer waarschijnlijk leiden tot
(levens)gevaarlijk gedrag. Gebleken is dat medicatie hierin een beschermende rol heeft. Er treedt een verbetering van het toestandsbeeld op en minder gevaarlijke situaties. Andere mogelijkheden zijn geprobeerd (vrijwillige orale medicatie, separatie,
intensieve klinische behandeling en plaatsing op een intensieve zorgafdeling) maar hebben geen verbetering opgeleverd. Ook langdurige afzondering wendt het gevaar onvoldoende af. Er resten derhalve geen andere doeltreffende interventies. Er is
geprobeerd om een lagere dosering toe te dienen, waardoor het leek alsof klager aan openheid won, echter trad er ook meer delictgevaarlijk gedrag op. De kans dat de door klager omschreven bijwerkingen komen door het antipsychoticum is erg klein.
Daarvoor zou onderzoek door een oogarts moeten plaatsvinden.
Klager heeft vanaf 17 maart 2017 twee depots toegediend gekregen. Tot nu toe is er geen verbetering merkbaar. De inschatting is dat na drie maanden de situatie beter zal zijn.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te
zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren
heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het gewijzigde
verplegings- en behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het verplegings- en behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing komt naar voren dat klager lijdt aan een autismespectrumstoornis en schizofrenie van het paranoïde type. Bij klager is sprake
van een forse handicap in de sociale interactie en overgevoeligheid voor licht, geluid, aanrakingen en geuren. Deze overgevoeligheid kan leiden tot irritaties bij klager. Door de beperkte openheid van klager over zijn belevingswereld is moeilijk in te
schatten hoe gevaarlijk de situatie is. Vergelijkbare irritaties hebben in het verleden tot twee levensdelicten geleid.
Sinds 19 december 2016 klaagt klager over het licht dat hem irriteert. Ook geeft hij aan zich toenemend aan medebewoners te storen. Volgens de inrichting treedt klager uit contact en lijkt hij steeds meer achterdochtig te zijn. De lichamelijke onrust
neemt toe.
Aan klager is eerder dwangmedicatie toegediend wat blijkens de stukken een gunstig effect heeft gehad op de verhoogde prikkelgevoeligheid en het ontstaan van psychotische achterdocht en hallucinaties. Tegenover klagers stelling dat een vermindering van
de dosering of zelfs het niet innemen van medicatie een gunstig effect op hem heeft gehad, staat de inschatting van de behandelend psychiater dat zonder medicatie de psychotische achterdocht, hallucinaties en bizarre en onnavolgbare ideeën over de
invulling van klagers leven zullen terugkomen/toenemen. Verder komt uit de stukken naar voren dat een eerdere verlaging in februari 2016 van de dosering paliperidon weliswaar tot meer openheid bij klager heeft geleid, maar ook tot meer irritaties bij
klager en meer delictgevaarlijk gedrag.
Verder komt uit de stukken naar voren dat het toepassen van een minder ingrijpend middel niet het gewenste effect heeft gehad. Klager heeft gesmokkeld met orale medicatie. Separatie en intensieve klinische behandeling leverden geen verbetering op.
Beheersing van het gevaar zou in het geval geen medicatie wordt toegediend, betekenen dat klager langdurig zou moeten worden afgezonderd of gesepareerd.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van een gevaar dat door de stoornis wordt veroorzaakt en dat zonder een medicamenteuze behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De toediening van
dwangmedicatie voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De beslissing van het hoofd van de inrichting tot het toepassen van a-dwangbehandeling kan daarom bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. W.A.T. Bos en drs. M.R. Daniel MPM, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 19 juni 2017

secretaris voorzitter

Naar boven