Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2515/GV, 28 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:28-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2515/GV

betreft: [klager] datum: 28 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 november 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de afwijzing op grond van het gegeven dat hij en (defamilie van) het slachtoffer op zeer korte afstand van elkaar wonen. Afstand bestaat tegenwoordig niet meer. Klager vraagt zich af hoe het dan moet als hij op 18 november 2003 in vrijheid zal worden gesteld. Het kan toch niet zozijn dat hij, terwijl hij een strafrestant van twaalf maanden heeft, tot het einde van zijn detentie niet naar buiten mag. Klager begrijpt dat hem straf is opgelegd maar vraagt zich af of de rest van zijn familie daaronder dient telijden. Zolang klager gedetineerd is, heeft hij zijn vrouw niet meer gezien en dat doet veel pijn. Klager en zijn vrouw hebben een koopwoning in dezelfde plaats als waar de familie van het slachtoffer woont en vraagt zich af of hijdan die woning maar moet verkopen. Klager belooft dat (de familie van) het slachtoffer niets van hem te vrezen heeft. Klager heeft naar zijn mening alles gedaan om voor een verlofregeling in aanmerking te komen. Hij heeft tijdenshet proces zijn excuses aangeboden en getracht om in contact te komen met (de familie van) het slachtoffer. Klager verzoekt om zijn verzoek alsnog toe te wijzen opdat hij samen met zijn vrouw kan werken aan een toekomst na dedetentie.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek wordt niet voor inwilliging vatbaar geacht omdat er, gezien de beschikbare informatie, geen enkel vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar in verbandmet doodslag. Het feit heeft onherstelbaar leed toegebracht bij de nabestaanden van het slachtoffer. Naar de nabestaanden toe kan niet verantwoord worden om klager thans verlof te verlenen. Er bestaat een reële mogelijkheid, geletop de betrekkelijk kleine gemeente waar klager woont, van een ongewenste confrontatie met hen waardoor er heftige emoties kunnen ontstaan. Het risico van maatschappelijke onrust wordt dermate groot geacht dat verlofverlening nietverantwoord wordt geacht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Achterhoek heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem heeft geadviseerd om het verzoek om verlof af te wijzen in verband met de gevoelens van de nabestaanden van het slachtoffer.
De Reclassering Leger des Heils heeft aangegeven dat de familie van het slachtoffer een confrontatie met klager niet aankan.
De politie Wijchen heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening indien klagers echtgenote ermee akkoord gaat dat klager op haar adres zijn verlof doorbrengt.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 november 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager heeft het voornemen om verlof door te brengen op het adres van zijn echtgenote. De echtgenote van klager is woonachtig in dezelfde kleine gemeenschap als de weduwnaar en kinderen van klagers slachtoffer. Dit maakt dat de kansop confrontatie met de familie van het slachtoffer, die heeft aangegeven die confrontatie emotioneel niet aan te kunnen, bijzonder groot is.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder g van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998,nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 28 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven