Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0843/TA, 26 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/843/TA

betreft: [klager] datum: 26 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 maart 2017 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 juni 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek, [...], juridisch medewerker.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Als toehoorder was aanwezig, S.C. Vogel, stagiaire bij de Raad.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een rode kaart op 14 februari 2017 (OV 2017/000026).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager hoorde een dag voor de oplegging van de maatregel dat een medepatiënt melding had gemaakt van een incident, namelijk het overgeven van cocaïne in de werkzaal, waarbij klager betrokken zou zijn. Klager werkt al jaren niet meer in de werkzaal en
kan daar niet geweest zijn. Aan klager en aan vier medepatiënten werd een maatregel opgelegd. Klager kent deze medepatiënten niet. Verder heeft hij nadrukkelijk gevraagd of de inrichting kon zeggen welke medepatiënt over hem praatte. Voorts is in de
schriftelijke mededeling van de beslissing ten onrechte vermeld dat klagers naam geregeld is genoemd in verband met het leveren van cocaïne, terwijl het gaat om één medepatiënt die één incident heeft gemeld. Verder kon niemand van het personeel van
klagers afdeling de maatregel plaatsen en werd gedacht dat de beschuldiging ten aanzien van klager niet klopte. Afgesproken werd dat oplegging van een maatregel niet nodig was. De volgende dag werd aan iedereen die genoemd was of gebruikt had alsnog
een
maatregel opgelegd. Klager kan dit niet begrijpen. Later deelde de inrichting mee dat men de aantijgingen niet geloofde, maar men klagers traject niet in gevaar wilde brengen (transmurale overstap naar een FPA). Dit kon klager beter begrijpen en hij
heeft toen gezegd dat hij de maatregel prima vond. Anders dan de inrichting stelt, heeft hij dit niet op 20 februari 2017 gezegd, maar pas na beëindiging van de maatregel op 27 februari 2017. Niet duidelijk is welke handelingen de inrichting in het
kader van het onderzoek naar de beschuldiging heeft verricht. Achteraf is gebleken dat klagers vaste collega van het klusjesteam, S., mogelijk de handelaar is; wellicht heeft men klager met hem verward.
Klager verblijft al drie jaar in de inrichting en hij gebruikt geen drugs. Hij ziet de maatregel als een smet. Bij de verlengingszitting bij de rechtbank kwam de maatregel bijvoorbeeld ter sprake.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klagers naam is diverse malen door meerdere personen genoemd. Op 14 februari 2017 heeft een kliniek-breed overleg plaatsgevonden waarna, vanwege de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting, is besloten alle patiënten die waren genoemd
(vier of vijf patiënten) in hun vrijheid te beperken. Hierbij speelde mee dat de inrichting klager wilde beschermen vanwege zijn kwetsbaarheid, maar dit was niet de belangrijkste reden voor oplegging van de maatregel. De belangrijkste reden was de
handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting. De patiënten die ‘in de ruis’ zaten, zijn gemonitord en met hen zijn gesprekken gevoerd. Klager zei in de week van 20 februari 2017, toen de rode kaart nog van kracht was, zelf ook dat hij graag
begeleid wilde worden binnen de inrichting om niet meer ‘in de ruis’ te komen. Hoewel het onderzoek niets concreets heeft opgeleverd en het bij ‘ruis’ en verhalen is gebleven, neemt dit niet weg dat wel degelijk sprake was van serieuze signalen die
onderzocht moesten worden.
Op 27 februari 2017 is de maatregel beëindigd, omdat met klager afspraken gemaakt konden worden. Hetgeen klager beweert ten aanzien van S. is onjuist; dit is niet vast komen te staan.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat in FPC Oostvaarderskliniek een rode kaart betekent dat de verpleegde alleen onder begeleiding de afdeling mag verlaten. In de schriftelijke mededeling van de beslissing wordt verwezen naar artikel 33 Bvt. Gelet hierop
is de rode kaart een vorm van afdelingsarrest die zich alleen daarin van het ‘formele’ afdelingsarrest onderscheidt dat verpleegden onder begeleiding de afdeling mogen verlaten.

Uit de schriftelijke mededeling van de beslissing blijkt dat de rode kaart is opgelegd ter handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting. Ter onderbouwing daarvan is vermeld, hetgeen ook ter zitting is aangevoerd namens de inrichting, dat
klagers naam geregeld werd genoemd in verband met het leveren van cocaïne binnen de inrichting. Voorts is in de schriftelijke mededeling vermeld dat daardoor klagers behandeltraject werd geschaad en dat klager, om hem en anderen te beschermen, zou
worden begeleid over het terrein.

Voor zover klager heeft aangevoerd dat het, anders dan in de schriftelijke mededeling is vermeld, ging om één medepatiënt die zijn naam heeft genoemd in het kader van de levering van cocaïne, overweegt de beroepscommissie dat dit door het hoofd van de
inrichting gemotiveerd is weersproken. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat klagers naam meermalen en door diverse patiënten is genoemd. Reeds hierom kon het hoofd van de inrichting beslissen tot oplegging van de rode kaart.
Voor zover de rode kaart (eveneens) diende ter bescherming van klager zelf, valt naar het oordeel van de beroepscommissie niet in te zien hoe hiermee de handhaving van de orde en de veiligheid zou zijn gediend. De beroepscommissie is dan ook van
oordeel
dit argument niet kon dienen ter onderbouwing van de bestreden beslissing. Nu echter de signalen omtrent de cocaïne naar het oordeel van de beroepscommissie reeds voldoende waren voor oplegging van een rode kaart, kan de bestreden beslissing – hoewel
summier gemotiveerd – naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 juni 2017

secretaris voorzitter

Naar boven