Nummer : 17/1950/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 21 juni 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 16 juni 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met behoud van de televisie, ingaande op 19 juni 2017 om 08.00 uur en eindigend op 23 juni 2017 om 08.00 uur, wegens – kortweg – werkweigering. .
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 19 juni 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 21 juni 2017.
1. De beoordeling
De directeur heeft in zijn inlichtingen vermeld dat de disciplinaire straf – anders dan in de mededeling daarvan is vermeld – slechts inhoudt dat verzoeker tijdens het arbeidsblok wordt ingesloten en geen arbeidsloon over deze (arbeids)uren ontvangt.
Nu
deze wijze van tenuitvoerleggen van de disciplinaire straf door de voorzitter als een minder ‘zware’ sanctie wordt opgevat, zal hij aan de omstandigheid dat de mededeling niet (volledig) overeenkomt met de feitelijke tenuitvoerlegging geen verdere
gevolgen verbinden.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen het verslag van 16 juni 2017, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker uitdrukkelijk heeft geweigerd deel te nemen aan de arbeid. Niet aannemelijk wordt geacht dat verzoeker op enigerlei wijze
heeft aangevoerd op medisch gronden niet in staat te zijn deel te nemen aan de arbeid. Dat is in beginsel strafwaardig gedrag. Voor een dergelijke weigering zou – volgens het landelijk geldende sanctiebeleid (op grond van de Sanctiekaart 2016) – door
de
directeur een waarschuwing gegeven moeten worden en het arbeidsloon van die arbeidsdag zou mogen worden ingehouden. De directeur heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de noodzaak van een zwaardere bestraffing aannemelijk kunnen maken. De
omstandigheid dat verzoeker te allen tijde zou mogen melden weer deel te willen nemen aan de arbeid maakt dit niet anders. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur zal met
onmiddellijke ingang worden geschorst.
De voorzitter merkt daarbij nog op dat, indien verzoeker andermaal zou weigeren deel te nemen aan de arbeid, het de directeur in beginsel vrij staat dit te interpreteren als een volgende weigering en hij dit dienovereenkomstig mag sanctioneren.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie zal hebben beslist op het onderliggende beklag.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 juni 2017.
secretaris voorzitter