Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0113/GV, 4 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:04-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/113/GV

betreft: [klager] datum: 4 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 januari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 januari 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De beslissing is niet goed gemotiveerd. Klagers echtgenote maakt een moeilijke tijddoor. Door het failliet gaan van klagers bedrijf ondervindt zij ernstige psychische problemen. Daarbij dient zij drie kinderen, twee van twee jaar oud en een van zes jaar oud, te verzorgen. Zij heeft klagers steun hard nodig. Voortsis strafonderbreking noodzakelijk voor het afhandelen van het faillissement. Voor wat betreft het maatschappelijk belang is klager van mening dat dit niet meer zo zwaar kan wegen omdat klager al over twee maanden recht heeft op eenhalf open gevangenis en vanuit die inrichting met verlof kan gaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Slechts in zeer bijzondere gevallen is het verlenen van strafonderbreking mogelijk en dit kan slechts worden verleend wegens zodanige omstandigheden in depersoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Het openbaar ministerie adviseert om geen strafonderbreking toe te staan. Gelet op de ernst van de door klager gepleegde feiten valt een verblijf buitende inrichting van klager middels een strafonderbreking vanuit strafvorderlijk en maatschappelijk oogpunt niet te rechtvaardigen. Met betrekking tot strafonderbreking in verband met zakelijke omstandigheden wordt een terughoudendbeleid gehanteerd. Het afwikkelen van een faillissement kan klager overlaten aan derden. Voor wat betreft de psychische problematiek van de echtgenote is de medisch adviseur, na aanvullend verkregen informatie, van mening datklagers verzoek niet gehonoreerd dient te worden. De psychische problemen van de echtgenote zijn inherent aan klagers detentie. Terugkeer naar de inrichting na een eventuele strafonderbreking zal zo mogelijk nog meer problemengeven.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van p.i. Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn heeft zich onthouden van advies ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag heeft aangegeven niet akkoord te gaan met strafonderbreking.
De medisch adviseur heeft geen reden gezien voor positief advies.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 september 2004.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

In onder meer artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking onder meer worden verleend in verband met bezoek aan/verzorging van een in ernstig psychischenood verkerende levenspartner.
Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheidnoodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op het advies van de medisch adviseur, niet is gebleken dat strafonderbreking medisch noodzakelijk is. Voorts is van dringende omstandigheden van zakelijke aard onvoldoende is gebleken.Klager kan derden verzoeken om zijn faillissement af te wikkelen. Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven