nummer: 17/371/GA
betreft: [klager] datum: 24 mei 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,
gericht tegen een uitspraak van 27 januari 2017 van de beklagcommissie bij de p.i. Leeuwarden, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsvrouw mr. J.J.H.M. de Crom in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan de arbeid voor de duur van vijf dagen, wegens werkweigering op 27 december 2016 (LW-2017-1).
De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De beschikking van de directeur met betrekking tot de disciplinaire straf was wel aan de stukken toegevoegd. Voor de volledigheid zijn de stukken in
beroep (nogmaals) overgelegd. Voorts heeft het personeel klager op 27 december 2016 gewekt voor de arbeid en is klager in bed blijven liggen. Klager heeft toen niet gemeld dat hij ziek zou zijn. Op 28 december 2016 heeft het personeel volgens de regels
de deur dichtgehouden en was klager ingesloten tijdens de uren bestemd voor de arbeid. Een medewerker heeft aan klager zijn excuses aangeboden voor het klager eerder verkeerd inlichten hierover.
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Als gevolg van het ontbreken van het schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw is de beslissing tot oplegging van de
disciplinaire straf in strijd met een wettelijk voorschrift. Dat dit schriftelijk verslag in beroep alsnog is nagezonden, doet hier niet aan af. Voorts was geen sprake van werkweigering, maar van medische klachten waardoor klager geen arbeid heeft
verricht. De disciplinaire straf van vijf dagen uitsluiting van arbeid is disproportioneel. Klager stelt driedubbel gestraft te zijn. Verwezen wordt naar jurisprudentie van de Raad.
3. De beoordeling
Voor zover verzocht wordt klager en diens raadsvrouw op de hoogte te stellen waar en wanneer de zitting zal plaatsvinden, wordt als volgt overwogen. De beroepscommissie ziet geen aanleiding het beroep mondeling te behandelen. Het belang van een
mondelinge behandeling van het beroep is niet door klager of zijn raadsvrouw toegelicht en de beroepscommissie acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
De directeur heeft in beroep de stukken met betrekking tot de disciplinaire straf van vijf dagen uitsluiting van de arbeid (alsnog) overgelegd. De beroepscommissie zal deze meenemen in haar beoordeling en constateert dat aan de (procedurele) vereisten
is voldaan.
Ingevolge artikel 47, derde lid, van de Pbw zijn gedetineerden die tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld verplicht de aan hen door de directeur opgedragen arbeid te verrichten.
Op 27 december 2016 is klager niet op de arbeid verschenen. Het is aannemelijk geworden dat klager zich die dag niet heeft ziekgemeld en derhalve sprake was van werkweigering. De directeur heeft derhalve in redelijkheid een disciplinaire straf kunnen
opleggen.
Ingevolge het sanctiebeleid opgenomen in de huisregels van de inrichting wordt bij weigering van deelname aan de arbeid een straf opgelegd van één dag afzondering op eigen cel zonder tv. Bij elke volgende keer volgt een verhoging van één dag. Bij het
vierde rapport wordt veertien dagen uitsluiting van de arbeid opgelegd. In onderhavig geval is aan klager een disciplinaire straf opgelegd van vijf dagen uitsluiting van de arbeid. Niet gebleken is dat meerdere keren sprake was van werkweigering. De
directeur heeft niet gemotiveerd waarom bij bepaling van de duur van de disciplinaire straf is afgeweken van de richtlijn en niet met uitsluiting van de arbeid voor de duur van één dag is volstaan.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat een straf van één dag uitsluiting van de arbeid meer in overeenstemming was geweest met de aard en ernst van klagers gedraging en de overige omstandigheden van het geval. Zij zal derhalve
het beroep van de directeur voor zover de disciplinaire straf één dag heeft geduurd gegrond verklaren, in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in zoverre alsnog ongegrond verklaren. Zij zal het beroep van de directeur
voor zover de disciplinaire straf meer dan één dag heeft geduurd ongegrond verklaren en in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen. De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de toegekende tegemoetkoming en zal een lagere
tegemoetkoming vaststellen, namelijk het voor de duur van vier dagen misgelopen arbeidsloon.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond voor zover de disciplinaire straf één dag heeft geduurd, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van de directeur ongegrond voor zover de disciplinaire straf meer dan één dag heeft geduurd en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van vier dagen misgelopen arbeidsloon.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van S.C. Vogel, secretaris, op 24 mei 2017.
secretaris voorzitter