Nummer: 17/560/GB
Betreft: [klager] datum: 22 mei 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.R. Koopman, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 10 februari 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) Scheveningen afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 20 mei 2008 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft te kampen met angst voor mensen en/of grote groepen mensen. Deze angst wordt versterkt door de vele incidenten in de afgelopen jaren. Klager is daarbij niet alleen bedreigd, tegen hem is ook fysiek geweld gebruikt. Klager heeft sedert 2010
al hulp gevraagd voor zijn angststoornis (agorafobie) en is daarvoor door de inrichtingspsycholoog in de p.i. Zwolle behandeld, maar zonder resultaat. Een verblijf op een extra zorgafdeling (EZV) is niet afdoende om klagers problematiek op te lossen.
Hierdoor verblijft hij wel in een soort van h.v.b.-regime en heeft hij minder vrijheden. Tijdens activiteiten en behandelingen komt hij nog wel in aanraking met grote en andere groepen personen. Hij wil graag onderwijs volgen, maar dit kan volgens hem
niet voor zijn eigen veiligheid. Ook een behandeling bij ‘De Waag” is niet wenselijk. Klager heeft het idee dat zijn problematiek niet serieus wordt genomen. Klager wordt inmiddels al langere tijd niet behandeld voor die problematiek. Klager heeft
daarnaast ook PTSS-klachten. Voor de onderbouwing daarvan verwijst hij naar het overplaatsingsverzoek. Hij voldoet dan ook aan de criteria voor opname in een PPC. Het NIFP heeft geen indicatie afgegeven, omdat de gedragsdeskundige van de inrichting
klager niet wenst door te verwijzen. De klachten zijn volgens klager duidelijk en langere tijd aanwezig. Dit komt ook naar voren uit het selectieadvies. Klager is al eerder, in augustus 2010, geplaatst in het PPC te Vught en ook in 2014 is sprake
geweest van een dergelijke plaatsing. Klagers veiligheid kon in de p.i. Lelystad op de EZV-afdeling niet worden gegarandeerd terwijl een verblijf op de reguliere afdeling van de p.i. Nieuwegein ook geen succes bleek en hij andermaal op een EZV-afdeling
is ondergebracht. Ook in het selectieadvies kan – met name in de zin: “Betrokkene heeft op basis van psychische gronden een contra MPC gekregen daar hij last heeft van sociale angstklachten.” – een indicatie voor de psychische problematiek en
vaststelling van sociale angstklachten worden gelezen. Niet is onderzocht of klagers psychische problematiek is verminderd ten opzichte van 2012 en 2013. Momenteel vinden alle bezoeken onder begeleiding plaats. De reden daarvoor is gevaar voor zijn
eigen veiligheid en om escalatie te voorkomen. Er is nog geen sprake van een serieuze intake of behandeling door “De Waag”.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van het hier aan de orde zijnde verzoek is vanuit de p.i. Nieuwegein een selectieadvies opgesteld. Het Psycho Medisch Overleg (PMO) heeft naar aanleiding van dat verzoek geconcludeerd dat geen gedragsdeskundige termen voor een
PPC-plaatsing aanwezig zijn. Dat heeft te maken met de geringe ernst van de stoornis. Klager is aangemeld voor diagnostiek en eventuele behandeling bij “De Waag” en verblijft momenteel op de EZV-afdeling met een veilig en ondersteunend klimaat.
Plaatsing in een PPC is ingevolge art. 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden slechts mogelijk als een indicatie daartoe is afgegeven door het NIFP, op aanmelding van de gedragsdeskundige van de inrichting waar die
gedetineerde verblijft. De gedragsdeskundige van de p.i. Nieuwegein zag daarvoor geen aanleiding. Daarom is er thans geen noodzaak voor plaatsing in een PPC.
4. De beoordeling
Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris – en overigens ook uit hetgeen namens klager naar voren is gebracht – is vast komen te staan dat het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) geen indicatie voor plaatsing
in
een PPC heeft afgegeven. Nu een dergelijke indicatie dwingend is voorgeschreven voor een plaatsing in een PPC, kan klager niet in een dergelijke inrichting worden geplaatst. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de
selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat klager zich, voor wat betreft het (medisch) oordeel van de gedragsdeskundige om hem niet door te verwijzen naar het NIFP, met een klacht had kunnen wenden bij het hoofd van de medische dienst van de p.i.
Nieuwegein.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 mei 2017
secretaris voorzitter