Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0999/GV, 24 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/999/GV

betreft: [klager] datum: 24 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 maart 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Dat sprake is van een weigeringsgrond, hoeft geen reden te vormen voor afwijzing van de aanvraag. Anders dan in het advies vrijheden is vermeld, is van uitlevering nog geen
sprake nu slechts sprake is van een uitleveringsprocedure. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft zijn zaken niet op orde nu grote onduidelijkheid bestaat over de aanwezigheid van stukken in de uitleveringszaak. Bovendien betreft dat een zaak uit 2008 en
is negen jaar na dato nog niet duidelijk wat men met klager wil. De vrijheidsbeneming ten behoeve van de uitlevering is geschorst, zodat klager na afloop van zijn huidige detentie op vrije voeten zal worden gesteld. Ook zou klager volgens het OM
vluchtgevaarlijk zijn, maar het OM onderbouwt deze veronderstelling niet. Genoemd wordt dat klager naar Suriname zou zijn gevlucht. Volgens klager was geen sprake van vluchten; hij wilde alleen een nieuw leven opbouwen in een nieuwe omgeving na alle
ellende die hem in Nederland is overkomen. Hij wist niets af van voorwaarden die met hem zouden zijn overeengekomen en het OM laat na te onderbouwen dat sprake was van een overeenkomst. Voorts zou een verdragsverplichting bestaan tot het beschikbaar
houden van klager voor uitlevering. Deze verdragsverplichting moet zogenaamd steunen op het wederzijds vertrouwen dat de mensenrechten in het andere land niet worden geschonden en dat de omstandigheden waaronder gedetineerden vast komen te zitten aan
bepaalde maatstaven voldoen. Of in Turkije met de huidige stand van zaken hieraan wordt voldaan valt ten zeerste te betwijfelen. Ten slotte voert klager aan dat hij zich gedraagt als een voorbeeldgedetineerde. Uit het trajectplan ‘Binnen Beginnen’
volgt
dat klager zich wel degelijk goed zou kunnen manifesteren in een faseringstraject; een traject waarin meer vrijheden worden genoten dan bij het verlenen van algemeen verlof.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het OM heeft op 16 februari 2017 negatief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening op grond van de weigeringsgronden van artikel 4, aanhef en onder
a. en k. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Op 9 maart 2017 heeft het OM wederom negatief geadviseerd omdat klager wordt verdacht van een druggerelateerd misdrijf en er een verdragsverplichting bestaat hem beschikbaar
te
houden voor uitlevering aan de Turkse autoriteiten. Bovendien is volgens het OM sprake van vluchtgevaar nu klager al eerder is ontvlucht tijdens een uitleveringsprocedure. Het OM stelt zich op het standpunt dat uitlevering toelaatbaar is en ervan moet
worden uitgegaan dat ook daadwerkelijk tot uitlevering zal worden overgegaan. De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft eveneens negatief geadviseerd. De Staatssecretaris acht niet aannemelijk geworden dat aan de uitleveringsprocedure van
klager schorsende werking is verleend en verwijst naar RSJ 1 februari 2017, 16/3608GB. Daarnaast acht de Staatssecretaris aannemelijk dat klager zich eerder niet heeft gehouden aan de voorwaarden verbonden aan een schorsing van zijn
uitleveringsdetentie. De Staatssecretaris heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de opgestelde adviezen. De Staatssecretaris is dan ook van mening dat het maatschappelijk belang bij een ongestoorde tenuitvoerlegging dient te prevaleren
boven
het individuele belang van klager.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag wegens de weigeringsgronden als vermeld in artikel 4, aanhef en onder a. en k van de Regeling.
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 34 maanden met aftrek, wegens een drugsdelict. Zijn v.i.-datum is thans gesteld op 21 december 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Op grond van artikel 4, aanhef en onder k. van de Regeling wordt het verlof geweigerd in het geval van een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt,
tenzij hieraan schorsende werking is verleend.
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken vast dat ten aanzien van klager thans een uitleveringsprocedure loopt en niet gebleken is dat aan deze procedure schorsende werking is verleend. De omstandigheid dat de vrijheidsbeneming in het kader
van
de uitleveringsprocedure is geschorst maakt dit niet anders. Nu (thans) sprake is van de weigeringsgrond als vermeld in artikel 4, aanhef en onder k. van de Regeling en naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken is van bijzondere
omstandigheden heeft de Staatssecretaris reeds hierom in redelijkheid kunnen besluiten tot afwijzing van de verlofaanvraag. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem - Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 24 mei 2017

secretaris voorzitter

Naar boven