Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1094/GV, 24 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/1094/GV

betreft: [klager] datum: 24 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 maart 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is reeds voor zijn detentie begonnen met een master Rechtsgeleerdheid. Hij studeert momenteel aan de Open Universiteit (OU). Hij heeft tijdens zijn detentie hard gewerkt en
alle studieonderdelen met goed gevolg afgrond, met uitzondering van zijn scriptie. Voor zijn scriptie en het onderzoeksplan daarvoor moet klager literatuuronderzoek doen waarvoor hij toegang tot zoekmachines op internet en tot de (digitale) bibliotheek
van de OU nodig heeft. Dit kan niet in de inrichting. Klager verzoekt incidenteel verlof op drie dagen, te weten telkens een dag in maart, april en mei 2017, opdat hij zijn voorlopige onderzoeksplan via Skype op 16 mei 2017 kan bespreken. Uit de
rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat resocialisatie gedurende de gehele detentie dient plaats te vinden en niet enkel aan het eind. Het volgen en afronden van de studie is volgens klager de beste resocialisatievorm
tijdens detentie en van eminent belang voor zijn re-integratie in de samenleving. Anders dan de Staatssecretaris stelt is volgens klager door zijn casemanager medegedeeld dat studie wel onderdeel uitmaakt van zijn re-integratieplan. Voor zover de
Staatssecretaris stelt dat klager tijdens zijn detentiefasering voldoende gelegenheid krijgt literatuuronderzoek te verrichten, voert klager aan dat geen garantie kan worden gegeven voor wat betreft zijn detentiefasering, zodat evenmin kan worden
geconcludeerd dat hij daarmee voldoende in de gelegenheid zal worden gesteld het bedoelde onderzoek te doen.
Klager verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar RSJ 30 augustus 1999, B 99/148/GS en naar EHRM 17 januari 2017, nr. 2157/08 (Jankovskis vs. Litouwen).

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft zich ingeschreven voor het schrijven van zijn scriptie zonder zich er van tevoren van te vergewissen of een en ander wel haalbaar is gelet
op de einddatum van zijn detentie. Bovendien heeft klager zijn inschrijving op geen enkele wijze aangetoond, ook niet met het door hem overgelegde rooster. De inrichting heeft de toegang tot de benodigde websites niet gerealiseerd en heeft aangegeven
geen open internetverbinding, onder toezicht, te kunnen bieden.
De Staatssecretaris is van mening dat geen noodzaak aanwezig is voor het verlenen van incidenteel verlof aan klager. Hierbij heeft de Staatssecretaris in aanmerking genomen dat klager aan de OU studeert en een eigen invulling kan geven aan zijn studie.
Hoewel de Staatssecretaris klagers wens om zijn studie zo snel mogelijk af te ronden begrijpt, vormt dit onvoldoende grond voor het verlenen van incidenteel verlof. Klager zal immers gedurende zijn detentiefasering, alwaar hij thans voor in aanmerking
lijkt te komen, voldoende in de gelegenheid zijn om zijn scriptie te schrijven. Bovendien is een scriptie niet geschreven binnen drie dagen en zal klager gedurende het hele schrijfproces toegang tot internet nodig hebben. Ten slotte merkt de
Staatssecretaris op dat het niet mogelijk is elektronisch toezicht toe te passen ten aanzien van verloven die korter duren dan 24 uur en dit in het kader van eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden onwenselijk moet worden geacht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager zijn studie kan afronden tijdens zijn fasering. Het is niet noodzakelijk voor aanvang van de fasering af te studeren.
Bovendien
is elektronisch toezicht pas mogelijk bij een verlof van minimaal 24 uur.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem - Leeuwarden heeft aangegeven dat geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van het verzochte verlof. Als voorwaarde wordt gesteld dat het slachtoffer wordt geïnformeerd en dat een contactverbod,
locatieverbod en locatiegebod wordt opgelegd. Door middel van elektronisch toezicht met gps moet worden vastgesteld dat klager zich houdt aan de voorwaarden.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een in hoger beroep opgelegde gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens poging tot moord, waartegen klager beroep in cassatie heeft ingesteld. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 juni 2019.

Op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij
zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof in verband met studie of vakopleiding slechts worden verleend indien de studie of vakopleiding voorafgaand aan de detentie is aangevangen,
uitzicht bestaat op een spoedige afronding en de gedetineerde zelfstandig kan reizen. Ingevolge artikel 21, vierde lid, van de Regeling eindigt het incidenteel verlof op de dag waarop het is aangevangen. Indien de benodigde reistijd dat niet toelaat
eindigt het in ieder geval de daarop volgende dag.

Klager is bezig met de afronding van een master Rechtsgeleerdheid aan de OU. Hij heeft verzocht om incidenteel verlof voor de duur van in totaal drie dagen (telkens een dag) voor het doen van literatuuronderzoek voor het schrijven van een
onderzoeksplan
voor zijn scriptie. Het is niet mogelijk gebleken vanuit de inrichting dit literatuuronderzoek te verrichten. De beroepscommissie stelt vast dat het incidenteel verlof voor de telkens door klager verzochte duur niet door elektronisch toezicht – hoezeer
noodzakelijk in dit geval – valt te controleren. Voorts is, nu de einddatum van klagers detentie thans is gesteld op 7 juni 2019 en klager gelet op zijn gedrag – althans zoals het er op dit moment naar uitziet – aan het eind van zijn detentie in
aanmerking komt voor detentiefasering en hij op dat moment voldoende in de gelegenheid is het literatuuronderzoek voor zijn scriptie te verrichten, op dit moment onvoldoende gebleken van een noodzaak voor het verlenen van incidenteel verlof. Hoewel de
beroepscommissie klagers wens begrijpt om buiten de inrichting literatuuronderzoek te doen, komt klager derhalve thans niet in aanmerking voor incidenteel verlof. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 24 mei 2017

secretaris voorzitter

Naar boven