Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1791/STA, 8 juni 2017, schorsing
Uitspraakdatum:08-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 17/1791/STA

Betreft : [verzoeker] datum: 8 juni 2017

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S. Marjanovic, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 1 juni 2017, inhoudende het toepassen
van een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt (b-dwangbehandeling).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 2 juni 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 7 juni 2017.

1. De standpunten
Namens verzoeker is het verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Verzoekers plaatsing in de inrichting is van tijdelijke aard. Het is de bedoeling dat hij wordt doorgeplaatst naar een andere inrichting. Sinds zijn komst in de inrichting
verblijft hij in afzondering en worden hem vergaande beperkingen opgelegd. Tijdens de zorgconferentie van 30 maart 2017 is besloten dat door de inrichting met een b-dwangbehandeling wordt gestart. De reden hiervoor is dat het tot nu toe niet is gelukt
verzoeker te behandelen en een samenwerking met hem tot stand te brengen. Gehoopt wordt door toepassing van dwangmedicatie een ingang te creëren voor dwangbehandeling. Pas na ruim twee maanden is beslist dat op 5 juni 2017 met een b-dwangbehandeling
zal
worden gestart. Verzoeker is voorts van mening dat op dit moment geen sprake is van gevaar. Ook is de beslissing onvoldoende gemotiveerd nu daarin enkel is vermeld dat verzoeker erg snel boos wordt en dreigend is en het medicijn Haldol daarbij kan
helpen. Deze omstandigheden zijn echter onvoldoende om een dergelijke vergaande dwangbehandeling te kunnen rechtvaardigen. Niet gebleken is dat dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is om enig gevaar af te wenden. Er zijn, ondanks de moeilijke
situatie waarin verzoeker zich bevindt, recent geen kritieke incidenten geweest. Uit de zorgconferentie komt naar voren dat de reden van de b-dwangbehandeling is gelegen in het doorbreken van een behandelimpasse. Naar mening van verzoeker is
dwangbehandeling daarvoor niet de juiste manier en bovendien disproportioneel.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende – zakelijk weergegeven – naar voren. Verzoeker is op 7 februari 2017 vanuit FPC De Kijvelanden in de inrichting geplaatst na een handgemeen op 31 januari 2017 tussen verzoeker en een
medepatiënt waarna verzoeker in toenemende mate dreigend gedrag bleef vertonen. Hij kondigde aan een vergelijkbaar incident te zullen veroorzaken als een medepatiënt die onlangs een personeelslid in FPC De Kijvelanden om het leven heeft gebracht.
Gedurende verzoekers opname in FPC De Kijvelanden is sprake geweest van verschillende incidenten. Een soortgelijk patroon was zichtbaar gedurende een eerdere opname van verzoeker in de huidige inrichting. Verzoeker functioneert op zwakbegaafd niveau en
lijkt veel zaken niet te begrijpen waardoor de spanning snel bij hem kan oplopen. Hij is zeer achterdochtig naar zijn omgeving. Ingeschat wordt dat een ernstig risico bestaat dat verzoeker vanuit gebrekkige impulsbeheersing en agressieregulatie opnieuw
tot incidenten komt. De snelheid waarmee hij tot handelen overgaat, maakt zijn toestandsbeeld zeer lastig inschatbaar. Verzoeker verblijft daarom op een afdeling voor zeer intensieve zorg (ZIZ). Tevens is aan hem een afzonderingsmaatregel opgelegd die
tot op heden voortduurt. Bij de verzorgingsmomenten zijn naast de sociotherapeuten ook twee medewerkers van de Dienst Geïntegreerde Beveiliging aanwezig. Vanaf zijn opname in de inrichting zegt verzoeker hoe dan ook overgeplaatst te willen worden; ook
als hij hiervoor iemand moet beschadigen. Verzoeker uit zich verbaal agressief tegen het personeel als hij het ergens niet mee eens is. Ook heeft verzoeker het idee dat zijn eten vergiftigd wordt, het personeel geld van hem steelt en hem discrimineert.
Gedurende verzoekers verblijf in de inrichting hebben verschillende incidenten plaatsgevonden (schreeuwen, schelden, bonken, dreigen met fysieke agressie). Verzoeker is van 23 op 24 februari 2017 tijdelijk gesepareerd in verband met de vondst van
voorwerpen op zijn kamer die als steekwapen konden dienen. Vervolgens is verzoeker weer afgezonderd. Voorts heeft verzoeker verschillende keren benoemd dat, wanneer gestart wordt met dwangmedicatie, hij zal gaan vechten om overplaatsing af te dwingen.
Hij is zeer summier in contact en aanhoudend dreigend waarbij hij stelt agressie te zullen gebruiken om zijn doel te bereiken. Gezien het behandelverloop tot nu toe en de aanhoudende dreiging van verzoeker bestaat volgens het hoofd van de inrichting
dan
ook de noodzaak tot toepassing van een b-dwangbehandeling. Gezien verzoekers problematiek is een second opinion aangevraagd bij een externe psychiater gespecialiseerd in forensische psychiatrie en verstandelijke beperking. De externe psychiater
onderschrijft de noodzaak van dwangbehandeling. Op 31 mei 2017 is aan verzoeker een schriftelijke mededeling uitgereikt. In het kader van zijn verstandelijke beperking en de vrees voor ontregeling is ervoor gekozen een verkorte mededeling aan hem uit
te
reiken. Omdat achteraf erkend wordt dat de inhoud van deze mededeling – gezien de wettelijke vereisten – onvoldoende is, is besloten alsnog de volledige mededeling aan verzoeker uit te reiken.

2. De beoordeling
Ingevolge artikel 16b Bvt kan het hoofd van de inrichting als uiterste middel beslissen tot het toepassen van dwangbehandeling:
a. indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (de zogenoemde a-dwangbehandeling);
b. indien dit naar het oordeel van een arts – in een tbs-kliniek zal dit doorgaans een psychiater zijn – volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te
wenden
(de zogenoemde b-dwangbehandeling).

Uit onderdeel 1.4.3 van de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van [...] het Reglement verpleging ter beschikking gestelden [...] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te
verrichten’ volgt dat het bij b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk (uit de stoornis voortvloeiend) gevaar binnen de inrichting. B-dwangbehandeling is er derhalve voor die situaties waarin
ogenblikkelijk ingrijpen met dwangbehandeling noodzakelijk is.
Uit onder meer RSJ 10 april 2017, 17/34/TA volgt dat het bij a-dwangbehandeling gaat, zo volgt uit onderdeel 1.4.4 van voornoemde nota, om een situatie waarin wel sprake is van een (uit de stoornis voortvloeiend) gevaar, maar niet van een (uit de
stoornis voortvloeiend) onmiddellijk (dreigend) gevaar.
A-dwangbehandeling is er derhalve voor die situaties waarin ingrijpen met dwangbehandeling noodzakelijk is, maar niet ogenblikkelijk dient te geschieden. Zowel de a-dwangbehandeling als de b-dwangbehandeling kan worden ingezet in verband met gevaar dat
de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken. Het gevaar als vermeld in artikel 16b, onder a. en b., Bvt is nader gedefinieerd in artikel 1, onder t., Bvt. Deze gevaren gelden voor zowel de a-dwangbehandeling
als
de b-dwangbehandeling.

Uit de stukken, waaronder de adviezen van de psychiater en de onafhankelijke psychiater, volgt dat verzoeker een uitgebreide geschiedenis heeft van geweldpleging, middelenafhankelijkheid, persoonlijkheidspathologie (antisociaal, narcistisch) en
zwakbegaafdheid/ verstandelijke beperking. Tevens is sprak van paranoïde gedachten en paranoïde vijandigheid. De waarschijnlijkheidsdiagnose is dat sprake is van een paranoïde psychose. Verzoeker is niet in staat de behandeling te accepteren en hiervan
te profiteren, hij verblijft op de ZIZ-afdeling en aan hem is een afzonderingsmaatregel opgelegd. Sinds verzoekers verblijf in de inrichting hebben zich verschillende incidenten voorgedaan. Verzoeker wil hoe dan ook worden overgeplaatst, ook als hij
hiervoor iemand moet beschadigen. Volgens de inrichting bestaat er gevaar voor de gezondheid of veiligheid van anderen en voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Gezien de combinatie van paranoïde, continu dreigende agressie en
geweldpleging (beperkte agressieregulatie), deels waarschijnlijk impulsief, deels berekenend en instrumenteel, zwakbegaafdheid, vermoeden van laag sociaal emotioneel niveau van functioneren en daarnaast het feit dat de instelling op aripoprazol in het
verleden effect heeft gehad op de ernst van de agressie, acht de inrichting het noodzakelijk dat gestart wordt met een antipsychoticum. Zonder adequate poging met instelling op een antipsychoticum zal een verblijf in een tbs-inrichting waarschijnlijk
uitzichtloos lang duren. Antipsychotica wordt noodzakelijk geacht om verzoeker leerbaar te maken, hem sociale contacten binnen de inrichting te laten onderhouden en hem in de toekomst te kunnen laten resocialiseren zonder grote risico’s op psychotische
decompensatie en daaruit voortkomende agressie.
Verder volgt uit de stukken dat de medicatie verzoeker in een vrijwillig kader is aangeboden maar hij vrijwillige inname weigert.

Op grond van het vorenstaande is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – gebleken van gevaar als verzoekers stoornis van de geestvermogens niet met antipsychotica wordt behandeld. Echter, – eveneens naar het voorlopig oordeel van de voorzitter
– is niet aannemelijk geworden dat ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van een dusdanig ernstige psychische ontregeling bij verzoeker dat de stoornis van zijn geestvermogens hem op dat moment een zodanig onmiddellijk (dreigend) gevaar voor
anderen deed veroorzaken dat het volstrekt noodzakelijk was om ogenblikkelijk in te grijpen met dwangbehandeling. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat niet is gebleken dat een beslissing over het al dan niet toepassen van a-dwangbehandeling –
welke beslissing met meer procedurele waarborgen is omkleed – niet kon worden afgewacht. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen. De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van het hoofd van de inrichting in afwachting van de
uitspraak van de beklagcommissie.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van het hoofd van de inrichting in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door mr. N. Jörg, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 juni 2017

secretaris voorzitter

Naar boven