Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1738/STA, 2 juni 2017, schorsing
Uitspraakdatum:02-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 17/1738/STA

Betreft : [verzoeker] datum: 2 juni 2017

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens beroepschrift, van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 23 mei 2017, inhoudende dat verzoeker
met ingang van 23 mei 2017 tot en met 21 augustus 2017 wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling).

De voorzitter heeft verder kennisgenomen van de schriftelijke toelichting op het verzoek van verzoekers raadsvrouw mr. T. Urbanus van 31 mei 2017, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 1 juni 2017. Voorts
heeft zij kennisgenomen van RSJ 31 oktober 2016, 16/2220/TA en RSJ 10 april 2017, 17/34 betreffende aan verzoeker eerder opgelegde dwangbehandeling en RSJ 19 mei 2017, 17/1591/STA betreffende het voorgenomen besluit tot het toepassen van a-
dwangbehandeling, en de onderliggende stukken.

1. De standpunten
Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht.
Er is te weinig negatief gedrag om een a-dwangbehandeling te starten. Negatieve en positieve punten dienen tegen elkaar te worden afgewogen. Hij heeft de eerste injectie al op 29 mei 2017 toegediend gekregen. Hem is gemeld dat hij binnen 72 uur in
beklag kon gaan, maar dat staat volgens verzoeker nergens.

Namens verzoeker is het verzoek als volgt toegelicht.
De kans is groot dat de beroepscommissie het beroep gegrond zal verklaren. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat aan alle procedurele vereisten is voldaan. De inrichting heeft verder onvoldoende onderbouwd dat sprake is van gevaar in de zin van
artikel 16b, onder a, Bvt. De inrichting voert al sinds mei 2016 nagenoeg dezelfde motivering aan. Verzoeker heeft tot op heden geen agressief gedrag vertoond en er hebben zich geen incidenten voorgedaan, ondanks dat hij meerdere periodes over langere
tijd geen medicatie heeft gebruikt. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing had verzoeker meer dan een maand geen medicatie gekregen. Desondanks is geen sprake van achteruitgang. Verder heeft verzoeker op 20 april 2017 nog vrijwillig
depotmedicatie geaccepteerd en is hem op 14 april 2017 een maatregel ex artikel 33 Bvt opgelegd omdat men vond dat hij verward gedrag vertoonde. Laatstgenoemde maatregel is op 11 mei 2017 opgeheven omdat de psychotische symptomen volgens de inrichting
waren afgenomen. Deze omstandigheden stroken niet met het standpunt van de inrichting dat verzoeker niet voor medicatie is te motiveren en van hem gevaar uitgaat dat een a-dwangbehandeling noodzakelijk maakt.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.
De eerste depotmedicatie is toegediend op 29 mei 2017, op welk moment blijkens navraag bij het secretariaat van de Raad geen schorsingsverzoek was ingediend. Het volgende depot staat gepland op 12 juni 2017.
De bestreden beslissing is genomen op basis van ondertekende verklaringen van de behandelend psychiater en een onafhankelijke psychiater, en het behandelingsplan waarin de mogelijkheid van a-dwangbehandeling is opgenomen. Op 11 mei 2017 was het
voorgenomen besluit genomen. Verzoeker is gehoord over het voorgenomen besluit en het definitieve besluit en heeft deze ook op schrift ontvangen. Beide besluiten zijn meegedeeld aan de commissie van toezicht, het ministerie, de inspectie en de
raadvrouw. De maandcommissaris heeft verzoeker in de periode tussen beide besluiten bezocht en verzoekers bezwaren aan de inrichting gemeld. Rekening is gehouden met de door verzoeker en zijn raadsvrouw ingediende bezwaren. Verzoeker is op verscheidene
manieren op zijn rechtspositie gewezen. Derhalve is de procedure correct verlopen en is aan alle procedurele vereisten voldaan.
De bestreden beslissing is voldoende onderbouwd. Bij het nemen van de beslissing is rekening gehouden met het gegeven dat tot op heden nog geen ernstig verbaal of fysiek agressief incident heeft plaatsgevonden – wat verband hield met de nawerking van
in
het kader van de b-dwangbehandeling toegediende medicatie en het ingrijpen met andere middelen -, maar is doorslag gegeven aan hetgeen niet of minder goed gaat en waarin de risico’s zitten. In de periode dat verzoeker van begin november 2016 tot half
februari 2017 geen medicatie nam, zag de inrichting verzoeker steeds verder afglijden en psychotische symptomen toenemen. Er was sprake van toenemende onrust bij verzoeker en oninschatbaar gedrag. Om die reden is een tweede keer besloten tot
b-dwangbehandeling, die net als de eerste keer moest worden beëindigd vanwege gegrondverklaring van verzoekers beroepen daartegen. Om die reden is thans besloten tot toepassing van a-dwangbehandeling. De noodzaak voor het gebruik van bepaalde medicatie
is niet ingrijpend veranderd. Verzoekers stoornis en het daaruit voortvloeiende gevaar zijn hetzelfde gebleven, zij het dat het gevaar naar het oordeel van de beroepscommissie niet onmiddellijk dreigend is. De beroepscommissie zag overigens wel dat
sprake is van een stoornis van de geestvermogens waaruit gevaar voortvloeit zonder adequate behandeling met antipsychotica.
In de periode nadat verzoeker begin april 2017 vanwege de juridische perikelen weer niet de geïndiceerde periodieke medicatie kreeg, ging het slechter met verzoeker en gleed hij sneller af dan in de vorige periode zonder medicatiegebruik, waardoor het
uiteindelijk nodig was verzoekers bewegingsvrijheid te beperken om de situatie - op korte termijn - beheersbaar te houden. Na beëindiging van het afdelingsarrest op 11 mei 2017 was verzoeker blijkens zijn bizar gedrag psychiatrisch niet stabiel, was
daadwerkelijke behandeling niet mogelijk, konden alleen korte gesprekken met hem worden gevoerd waarin hij psychotische uitspraken deed en lag decompensatie op de loer. De stelling van verzoeker dat het ook zonder medicatie onverminderd goed met hem
gaat klopt dan ook niet. Er zijn geen redelijke alternatieven voor handen die hetzelfde effect bereiken als medicamenteuze behandeling. Vrijwillige behandeling is geen alternatief gezien de eerdere ervaringen. Op 20 april 2017 heeft verzoeker eenmalig
vrijwillig medicatie ingenomen, zij het in een lagere dosering dan door de behandelend psychiater gewenst. Daarna heeft hij weer geweigerd. Medicamenteuze behandeling is op dit moment de enige bestendige en lange termijn oplossing voor de veiligheid
binnen en buiten de inrichting, waarbij verzoeker tevens kan gaan werken aan zijn behandeling en eventuele resocialisatie.

2. De beoordeling
Uit de stukken is gebleken dat de toediening van de medicatie op 29 mei 2017 inmiddels heeft plaatsgevonden. Het schorsingsverzoek kan daarom geen betrekking meer hebben op de eerste toediening van de medicatie op 29 mei 2017 krachtens de bestreden
beslissing, maar op de verdere tenuitvoerlegging van die beslissing.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting. De voorzitter
overweegt hieromtrent het volgende.

Op grond van artikel 16c juncto artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat betrokkene langdurig op een speciale zorgafdeling of in de inrichting moet verblijven.

In RSJ 10 april 2017, 17/34/TA heeft de beroepscommissie het volgende overwogen:
“(...) acht de beroepscommissie aannemelijk dat, als klagers stoornis van de geestvermogens niet met antipsychotica wordt behandeld, dit ertoe kan leiden dat hij ernstig psychotisch decompenseert, hetgeen weer met zich meebrengt dat er een aanzienlijk
risico op gewelddadig gedrag (gevaar als bedoeld in artikel 1, onder t tweede lid sub a, Bvt) ontstaat. De beroepscommissie begrijpt dat het voor de inrichting lastig in te schatten is hoe spoedig bij klager, als hij geen medicatie inneemt,
psychotische
decompensatie optreedt en mitsdien hoe spoedig een gevaar als voormeld zich zou kunnen verwezenlijken. Echter, niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van een dusdanig ernstige psychotische ontregeling bij
klager dat de stoornis van zijn geestvermogens hem op dat moment een zodanig onmiddellijk (dreigend) gevaar voor anderen deed veroorzaken dat het volstrekt noodzakelijk was om ogenblikkelijk in te grijpen met dwangbehandeling. Bij dit oordeel heeft de
beroepscommissie in aanmerking genomen dat ten tijde van de bestreden beslissing (8 november 2016) – op dat moment had klager al ruim twee weken geen antipsychotica ingenomen – slechts sprake was van ‘een lichte achteruitgang’ en ‘enkele psychotische
symptomen’, terwijl uit de stukken blijkt dat het risico op het vertonen van onvoorspelbaar gevaarlijk gedrag jegens anderen vooral groot is als sprake is van een ernstige psychotische ontregeling.
Gelet op het hiervoor overwogene is het de beroepscommissie niet gebleken dat sprake was van een zodanig onmiddellijk (dreigend) gevaar dat een beslissing over het al dan niet toepassen van a-dwangbehandeling niet kon worden afgewacht”.

Gelet op alle stukken, waaronder bovenvermelde uitspraak, verzoekers behandelingsplan, de verklaringen van 1 en 9 mei 2017 van respectievelijk de behandelend psychiater en een psychiater die niet bij de behandeling van verzoeker betrokken was, is naar
het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk dat vanuit verzoekers stoornis op termijn sprake is van gevaar voor anderen, alsmede gevaar op maatschappelijke teloorgang van verzoeker bij het uitblijven van daadwerkelijke
tbs-behandeling,
alsmede dat deze gevaren zonder antipsychotica niet binnen redelijke termijn kunnen worden weggenomen.
De enkele omstandigheid dat verzoeker daar anders over denkt, kan – mede vanwege het ontbreken van ziekte inzicht – niet tot een ander oordeel leiden.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is voorts voldoende aannemelijk geworden dat er, mede gelet op de ervaringen van de inrichting bij vrijwillige inname door verzoeker, geen goede alternatieven zijn waarmee eenzelfde effect als van
behandeling
met antipsychotica kan worden verwacht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling aan de daaraan te stellen eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Voorts is naar
haar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk dat aan alle procedurele vereisten is voldaan.

Gelet op het vorenstaande kan de bestreden beslissing niet worden aangemerkt als zodanig onredelijk dat er een spoedeisend belang is thans over te gaan tot schorsing van die beslissing. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 juni 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven