nummer: 16/2628/TA
betreft: [klager] datum: 26 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in art. 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 21 juli 2016 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 september 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. S.O. Roosjen, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens het hoofd van voormelde
tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 1 mei 2016 tot afzondering van klager in zijn kamer.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, zakelijk en samengevat weergegeven, als volgt toegelicht. Tussen klager en het personeel zijn specifieke afspraken gemaakt over bejegening. Afspraak is onder meer
dat het personeel met klager in gesprek gaat als het van oordeel is dat klagers gedrag niet goed is en dat klager het personeel aanspreekt als hij van mening is dat de bejegeningsafspraken niet worden nageleefd. Op deze wijze ontstaat er contact tussen
klager en het personeel en dit werkt in principe de-escalerend. In de periode voorafgaand aan 1 mei 2016 is bovenstaande afspraak onvoldoende nageleefd. Op 1 mei 2016 is klager afgezonderd, terwijl vooraf niet voldoende met hem was gesproken en niet
voldoende was onderzocht of klagers gedrag daadwerkelijk gevaar opleverde. Indien de gemaakte afspraak wel zou zijn nageleefd zou deze situatie waarschijnlijk niet zijn ontstaan. Uit een zich in het dossier bevindend rapport blijkt dat klager in
gesprek
was met het personeel en dat er een vervolggesprek zou komen. Dit is er nooit gekomen. Nu klager kort voorafgaand aan de bestreden beslissing was overgeplaatst naar een andere afdeling was het des te belangrijker dat de gemaakte afspraken strikt werden
nageleefd. Nu dit niet is gebeurd is de maatregel te snel en onnodig opgelegd. In het rapport alsmede de definitieve schriftelijke mededeling van de afzondering staan overigens verscheidene onjuistheden. De daarin genoemde feiten en omstandigheden zijn
bovendien verdraaid, verzwaard of gedateerd. Voorts heeft de inrichting onvoldoende toegelicht waaruit het vermeende oninvoelbare gedrag van klager, waarvoor hij is afgezonderd, precies zou bestaan.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het behandelteam is op de hoogte van de gemaakte bejegeningsafspraken en probeert klager zoveel mogelijk conform de afspraken te
bejegenen. Eerder is gebleken dat op de momenten dat klager het personeel waarschuwingen geeft er een verhoogde kans is op agressie. Voorafgaande aan 1 mei 2016 hebben verscheidene gesprekken met klager plaatsgevonden. Tijdens die gesprekken heerste er
een gespannen sfeer, voelde het personeel een zekere mate van irritatie bij klager en heeft klager waarschuwingen afgegeven. Klagers gedrag, dat moeilijk is te duiden en te concretiseren, werd op dat moment door het personeel als onvoorspelbaar
aangemerkt. Dit, in combinatie met het feit dat klager pas korte tijd op de desbetreffende afdeling verbleef, heeft ertoe geleid dat is besloten tot afzondering van klager in zijn kamer. De afzondering heeft tot 4 mei 2016 geduurd.
3. De beoordeling
Voorop staat dat de omgang met en bejegening van klager een aandachtspunt is in de behandeling van klager. Omdat klager op een bepaalde, formele, manier door het personeel bejegend wil worden, zijn tussen klager en het personeel specifieke afspraken
over de bejegening gemaakt. Uit het verweerschrift van de inrichting van 3 juni 2016 komt naar voren dat het contact tussen klager en het personeel in de periode voorafgaand aan 1 mei 2016 desondanks problematisch verliep en dat klager in die periode
met verscheidene personeelsleden zelfs nauwelijks contact had.
Uit de stukken blijkt dat klager in de periode voorafgaand aan 1 mei 2016 ontevreden was over de manier waarop een aantal personeelsleden hem bejegende en vond dat de bejegeningsafspraken niet werden nageleefd. Uit een zich in het dossier bevindend
rapport blijkt dat klager op 30 april 2016 tegen een sociotherapeute heeft gezegd dat zij “al meerdere dingen verkeerd” heeft gedaan en voorts aan haar heeft gevraagd of zij “een spelletje met hem speelt en wil kijken hoe ver en snel het bij hem
oploopt”. Klager heeft desgevraagd, zo staat in genoemd rapport, aan die sociotherapeute niet duidelijk kunnen maken wat zij dan precies, volgens hem, niet goed zou hebben gedaan. Uit het verweerschrift van 3 juni 2016 blijkt voorts dat klager in de
periode voorafgaand aan 1 mei 2016 te kennen heeft gegeven dat sommige personeelsleden op hun woorden moeten letten. Ter zitting van de beklagcommissie heeft de inrichting aangevoerd dat klager in de desbetreffende periode niet duidelijk was over wat
er
zou gebeuren als een personeelslid hem, in zijn ogen, een volgende keer weer niet conform zijn wens zou bejegenen.
Gelet op het gebrekkige en/of moeizame contact tussen klager en het personeel acht de beroepscommissie aannemelijk dat het voor het personeel lastig was om een inschatting te maken van klagers gemoedstoestand, gedachten en gedrag. Dit gold in de
periode
voorafgaande aan 1 mei 2016 des te meer, toen klager was overgeplaatst naar een andere afdeling. In dit licht bezien heeft de inrichting klager op of omstreeks 1 mei 2016, vanwege zijn uitlatingen als hierboven weergegeven, naar het oordeel van de
beroepscommissie in redelijkheid kunnen aanmerken als onvoorspelbaar. Onder deze omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het in verband met het belang van de
handhaving
van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was klager af te zonderen in zijn kamer. De stelling dat deze situatie voorkomen had kunnen worden als het personeel conform de bejegeningsafspraken met klager in gesprek zou zijn gegaan, baat
klager niet, reeds omdat op grond van het verweerschrift van 3 juni 2016 aannemelijk is dat in de periode voorafgaand aan 1 mei 2016 verscheidene gesprekken met klager hebben plaatsgevonden waarin hij is gewezen op zijn uitlatingen en gedrag.
De afzondering is op 4 mei 2016 beëindigd. Nu uit de stukken blijkt dat het contact voor het eerst op die dag als voldoende stabiel en werkbaar werd aangemerkt en dat klager voor het eerst op die dag heeft toegezegd zich aan de afspraken te zullen
houden, kan de duur van de bestreden afzondering naar het oordeel van de beroepscommissie evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. F. Boer en drs. M.R. Daniel MPM, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 26 oktober 2016.
secretaris voorzitter