nummer: 16/1263/GM - einduitspraak
betreft: [klager] datum: 17 januari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Esserheem te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 7 april 2016 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, is klager gehoord. De raadsvrouw van klager, mr. J. Serrarens, en de inrichtingstandarts verbonden aan de p.i. Esserheem hebben schriftelijk bericht niet ter zitting te
zullen verschijnen.
Op 14 juli 2016 heeft de beroepscommissie in een tussenbeslissing de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de uitkomsten van een onderzoek door het centrum voor bijzondere tandheelkunde over de noodzaak en mogelijkheden van een
tandheelkundige behandeling. Op 18 november 2016 ontving de beroepscommissie het verslag van 28 september 2016 van het Centrum Bijzondere Tandheelkunde Rijnmond (hierna: het CBT Rijnmond). Klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingstandarts zijn in de
gelegenheid gesteld hierop te reageren. Op 21 december 2016 ontving de beroepscommissie een schriftelijke reactie van de inrichtingstandarts.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur van 3 maart 2016, betreft inadequate mondzorg door het niet verstrekken van een implantaat.
2. De standpunten van klager en de tandarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager is het er niet mee eens dat hem geen machtiging wordt verleend voor een implantaat. De inrichtingstandarts heeft de aanvraag voor een machtiging niet goed ingevuld en toegelicht. Klager heeft om
medische redenen een implantaat aangevraagd en meent dat er een uitzondering in zijn geval moet worden gemaakt. Hij heeft slaapapneu, mist enkele voortanden, heeft longproblemen en continu pijn. De inrichtingstandarts wil alleen een plaatje maken, maar
dat helpt niet. Het grootste probleem is het eten. De tong van klager is te groot voor zijn mond en drukt tegen zijn huig aan. Het slikken gaat hierdoor lastig. Klager wil dat hij geholpen wordt en dat de inrichtingstandarts achter hem staat. Klager
heeft het onderplaatje drie weken geprobeerd, maar dat had geen resultaat. Het bovenplaatje paste niet.
De tandarts heeft naar aanleiding van het verslag van het CBT Rijnmond het volgende standpunt ingenomen. Bij de bezoeken van klager aan de tandartsbus in Veenhuizen gaf hij aan dat hij maar één behandeling wenste en dat was het vervangen van de
verloren
gegane gebitselementen door middel van kronen, bruggen en/of implantaten. De inrichtingstandarts is na onderzoek tot dezelfde conclusie gekomen als thans het CBT Rijnmond, namelijk dat er met het oog op restdentitie en mondhygiëne er geen indicatie is
voor kroon- en/of brugwerk of implantaten. In overleg met klager is daarom besloten om in ieder geval element 11 te vervangen door middel van een partiële plaatprothese. Na het plaatsen van de voorziening had de tandarts de indruk dat klager deze
voorziening niet ging accepteren.
3. De beoordeling
In verband met de bij klager aanwezige dentogene en overige medische klachten zoals longproblemen, slaapapneu en een (te) kleine mond heeft de beroepscommissie in haar tussenbeslissing van 14 juli 2016 de inrichtingsarts verzocht klager te laten
onderzoeken door een centrum voor bijzondere tandheelkunde over de noodzaak en mogelijkheden van een tandheelkundige behandeling. Op 28 september 2016 heeft het CBT Rijnmond verslag gedaan van dit onderzoek, waarbij de conclusie luidt dat er geen
indicatie is voor kroon/brugwerk of implantaten. Naar het oordeel van de beroepscommissie levert het resultaat van dit onderzoek geen aanknopingspunten op voor de conclusie dat het medisch handelen van de inrichtingstandarts inadequaat of anderszins
onzorgvuldig is geweest. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
dr. H.J.P. Kroeze en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 17 januari 2017
secretaris voorzitter