Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0145/GA, 12 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/145/GA

betreft: [klager] datum: 12 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.W. Knottenbelt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de op 16 januari 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2017, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.W. Knottenbelt, en de heer (...), juridisch medewerker bij voormeld PPC, vergezeld van de stagiaire, mevrouw
(...).
Als toehoorder was aanwezig de heer [...], lid van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 16 januari 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a (a-dwangbehandeling), van de Pbw, voor de
duur
van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het standpunt van klager - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Klager ondergaat momenteel behandeling en werkt zoveel mogelijk mee binnen de aangeboden dagstructuur. Klager gebruikt inmiddels medicatie, maar dit heeft geen verbetering teweeg gebracht. Als gevolg van de medicatie heeft klager last van jeuk en
vermoeidheid. Klager is het niet eens met de conclusie van de directeur, dat zijn toestand snel achteruit ging nadat hij gestopt was met de inname van anti-psychotische medicatie. Klager was reeds in 2015 gestopt met de inname van die medicatie, zodat
zijn recente gedrag niet kan worden toegeschreven aan het stoppen met die medicatie. Klager erkent dat hij zich bedreigend en ongepast heeft uitgelaten richting personeelsleden, maar dit is geen voorbode voor fysieke bedreigingen. Het is onjuist dat er
gevaar is ontstaan dat alleen door het (gedwongen) gebruik van medicatie kan worden afgewend. Nadat is begonnen met het onder dwang toedienen van medicatie hebben zich nog enkele incidenten voorgedaan, hetgeen onderstreept dat er reden is tot twijfel
aan de noodzaak van dwangmedicatie. Voorts is klager vegetariër en wil hij geen dierlijke producten nemen die, zo hij vreest, in de medicatie verwerkt zijn. Ook wil klager geen zombie worden als gevolg van medicatiegebruik.
Verder zijn er twijfels over de gestelde diagnose, waardoor het twijfelachtig is of de juiste medicatie kan worden toegediend.
Klagers dieet is wel van invloed op zijn gedrag. Een uitgebalanceerd dieet is van belang en zorgt voor meer stabiliteit. Met de Pandit wordt hieraan gewerkt, maar klager krijgt weinig medewerking van de inrichting. Voorts doet klager aan yoga, hetgeen
in samenspel met een uitgebalanceerd dieet naar verwachting een positieve uitwerking zal hebben op klagers gedrag. De inzet van dwangmedicatie doorkruist de mogelijkheid tot verbetering.
Tot slot is benadrukt dat de inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak plaatsvindt op 20 april 2017, een dag nadat de termijn voor het toedienen van dwangmedicatie eindigt. Het is nodig dat klager helder is tijdens de behandeling van zijn
strafzaak.

De directeur heeft zijn standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Klager heeft een voorgeschiedenis van ernstig middelenmisbruik en paranoïde psychose. Op eigen initiatief was klager gestopt met antipsychotische medicatie, hetgeen als gevolg had dat hij zich steeds meer terug trok op zijn eigen cel. Ook vertoonde hij
vreemd gedrag, was hij dwingend in het contact met het personeel, snel geïrriteerd en denigrerend. Ook in het contact met de psychiater was klager chaotisch en geagiteerd. Klager weigerde iedere behandeling.
Klager is op 7 december 2016 overgeplaatst vanuit de p.i. Leeuwarden, alwaar hij ontremd was. Klager stelde zich dreigend en achterdochtig op en er was sprake van fors middelengebruik. Klager weigerde zijn behandelplan te ondertekenen. Om incidenten te
voorkomen en gevaar voor anderen en klager zelf af te wenden, is besloten om middels toediening van medicatie de behandelimpasse te doorbreken. Nu klager antipsychotische medicatie inneemt, is een adequate behandelrelatie ontstaan.
Dwangmedicatie is noodzakelijk omdat klager snel geagiteerd is. Volgens de psychiater bestaat er, als het psychotisch toestandsbeeld niet met medicatie afgewend wordt, met name gevaar dat klager anderen iets aandoet. Vooralsnog is het bij verbale
agressie - schreeuwen, dreigen, schuim op de mond - gebleven, maar de verwachting is dat zich op korte termijn een incident zal voordoen als klager geen medicatie tot zich neemt. Het gevaar is dat de situatie steeds verder escaleert.
Het is juist dat zich, ook nadat is begonnen met de dwangmedicatie, enkele incidenten hebben voorgedaan. Eenmaal is wegens overlast een ordemaatregel opgelegd.

3. De beoordeling
Op 16 januari 2017 heeft de directeur van het PPC van de p. i. Zwolle beslist bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, toe te passen, omdat het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager
doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Daaraan voorafgaand heeft de directeur een voorgenomen beslissing, als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm), met deze strekking genomen. Op 17
januari 2017 heeft klager een beroepschrift alsmede een verzoek tot schorsing van de beslissing ingediend. Bij beslissing van 19 januari 2017 (RSJ 17/144/SGA) heeft de voorzitter van de beroepscommissie klagers schorsingsverzoek afgewezen.

In artikel 46d van de Pbw is het volgende bepaald: “Buiten de situaties als bedoeld in artikel 32 kan, indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, als uiterste middel niettemin geneeskundige behandeling
plaatsvinden:
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of b. indien de directeur daartoe een
besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.”

Ingevolge artikel 46e, eerste lid, van de Pbw vindt geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, van de Pbw plaats na een schriftelijke beslissing van de directeur waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt.

Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Pbw kan tegen de beslissing als bedoeld in het eerste lid van artikel 46e rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Raad.

Het beroep is gericht tegen de definitieve beslissing van de directeur van 16 januari 2017 tot toepassing van a-dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 46e, eerste lid, van de Pbw. Tegen een
dergelijke beslissing staat op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw rechtstreeks beroep open.

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat, alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen, de directeur advies heeft ingewonnen bij (...), behandelend psychiater van klager en bij (...) niet-behandelend psychiater. De
verklaringen van de twee psychiaters zijn door de directeur overgelegd.

Uit het vorenstaande maakt de beroepscommissie op dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw. Uit de overgelegde verklaringen van beide psychiaters blijkt zakelijk weergegeven het volgende. Klager is bekend met een
voorgeschiedenis van ernstig middelenmisbruik en paranoïde psychose. Klager is op eigen initiatief gestopt met antipsychotische medicatie en trekt zich sindsdien steeds meer terug op eigen cel, vertoont vreemd gedrag en is in het contact met
afdelingspersoneel dwingend, snel geïrriteerd en geagiteerd. Klager is achterdochtig en vertelt lastig te volgen verhalen. Klager weigert iedere behandeling. Dwangbehandeling is noodzakelijk. Vooralsnog blijft het bij verbale agressie, maar de lading
neemt per dag toe. Hij is verbaal en fysiek dreigend in het contact met anderen en komt imponerend over. Er is met name sprake van gevaar voor anderen. Klager ziet het probleem zelf niet in en weigert, ondanks gesprekken met de psychiater, medicatie op
vrijwillige basis. Klager vertoont gevaarlijk gedrag dat voortkomt uit zijn psychotische belevingen. De verwachting is dat door toediening van antipsychotische medicatie zijn toestandsbeeld verandert en ook het gevaarlijke gedrag afneemt. De
mogelijkheid bestaat dan dat er een adequate behandelrelatie met het personeel ontstaat.

Uit de verklaringen van de psychiaters volgt dat klager een stoornis heeft waarop behandeling met medicatie wellicht een gunstig effect zal hebben.

Naar het oordeel van de beroepscommissie dient, bij toepassing van een ingrijpend behandelinstrument als dwangmedicatie, voldoende aannemelijk te worden gemaakt dat die maatregel noodzakelijk is. Dit is het geval als zonder die medicatie het gevaar
bestaat dat de stoornis niet binnen redelijke termijn kan worden weggenomen, waardoor gevaar dreigt voor klager zelf of voor derden. Hoewel de beroepscommissie van oordeel is dat klager evident aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens lijdt en
hiervoor behandeling behoeft, acht zij de onderbouwing van het gevaarscriterium van de zijde van de directeur vooralsnog onvoldoende. De directeur noemt in zijn brief van18 januari 2017 dat a-dwangbehandeling nodig is om met name gevaar voor anderen af
te wenden. Artikel 46a, tweede lid onder a, van de Pbw preciseert zulk gevaar als volgt: het gevaar dat de gedetineerde een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Uit de stukken die de directeur als
onderbouwing aanvoert, blijkt dat klager zich slechts verbaal agressief uit. Klager heeft eerder perioden gekend waarin hij antipsychotische medicatie weigerde. Uit de stukken blijkt niet dat dit eerder tot agressie, zoals omschreven in artikel 46a,
tweede lid onder a, van de Pbw heeft geleid. Aan een ingrijpend middel als de dwangbehandeling dient een gedegen motivering ten grondslag te worden gelegd. De huidige motivering wordt onvoldoende zwaarwegend geacht om toepassing van het onderhavige
ingrijpende middel te rechtvaardigen. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen moet daarom worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal
dan ook gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de directeur. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. F. Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, secretaris, op 12 mei 2017

secretaris voorzitter

Naar boven