Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4238/GA, 22 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4238/GA

betreft: [klager] datum: 22 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 december 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2017, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is klager gehoord.
Namens de directeur van de p.i. Groot Alphen is schriftelijk doorgegeven dat de directeur niet ter zitting zal verschijnen. Wel is schriftelijk gereageerd op het beroepschrift.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat niet gereageerd is op verzoekbriefjes van 11, 16, 19 en 22 november 2016 (AR2016-1141).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag betreft één verzoekbriefje dat klager meerdere keren heeft ingediend. Klager heeft eerst op 11 november 2016 verzocht om de procedure bij de rechtbank te mogen bijwonen. Op basis van artikel 26, vierde lid, van de Pbw beslist de directeur op
een dergelijk verzoek en niet de casemanager of een piw-er. De directeur dient transport te regelen naar de rechtbank. De zitting vond plaats op 29 november 2016 en klager heeft zijn verzoek tijdig ingediend. De directeur had tijdig en schriftelijk
moeten reageren op klagers verzoek. Voorts dienen de directeur en de beklagrechter te antwoorden op de vraag of klager op 29 november 2016 naar de zitting van de rechtbank kon gaan. Klager wil geen antwoord geven op de vraag of hij in de gelegenheid is
gesteld de zitting bij de rechtbank bij te wonen.

Namens de directeur is in beroep schriftelijk medegedeeld dat het beklag het feitelijk handelen van een personeelslid betreft. Dit kan niet worden gezien als handelen door of namens de directeur. Nu de klacht op voorhand niet-ontvankelijk is verklaard
is, is nimmer verweer gevoerd. Verzocht wordt het beroep ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling
Het handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag
openstaat
op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het beklag ziet op het niet (adequaat) reageren op verzoekbriefjes. Dit kan niet aangemerkt worden als feitelijk handelen van een piw-er. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter dan ook
vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren zijn beklag.
In het dossier bevindt zich een brief van de directeur van 15 november 2016 gericht aan klager. Hieruit blijkt dat de directeur het verzoekbriefje van klager heeft ontvangen. De directeur heeft klager geschreven dat hij zijn verzoek om de
rechtbankzitting bij te wonen moet richten aan de casemanager. De beroepscommissie oordeelt dat de directeur op grond van de wet op een dergelijk verzoek zelf dient te beslissen. Op basis van artikel 26, vijfde lid, van de Pbw dient de directeur, nadat
hij beslist heeft op een verzoek om de inrichting tijdelijk te verlaten voor het bijwonen van een gerechtelijke procedure, het aanvragen van transport te delegeren aan een medewerker. Nu de directeur niet op het verzoek van klager heeft beslist, is het
beklag gegrond. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Van enig nadeel is niet gebleken, nu klager niet heeft willen antwoorden op de vraag of hij uiteindelijk wel of niet naar de rechtbank is
gebracht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J. Schagen MA en mr. E. Lucas, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 22 mei 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven