Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0637/JZ, 15 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/0637/JZ

betreft: [klaagster] datum: 15 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 6.5.3 van de Jeugdwet in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift,
ingediend door mr. K. Logtenberg, namens

[...], geboren op 9 februari 2000, verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 16 februari 2017 van de klachtencommissie bij de jeugdzorginstelling (in het vervolg: de instelling) Horizon, locatie De Vaart en Hestia,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 april 2017, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is klaagster gehoord, bijgestaan door haar raadsvrouw
mr. K. Logtenberg.
De directeur van de instelling Horizon heeft op 4 april 2017 schriftelijk laten weten niet ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie
De klacht betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. de bejegening van klaagster vanwege haar seksuele geaardheid;
b. de fixatie van klaagster en het niet aanbieden van maaltijden;
c. de overdracht van klaagsters schoolspullen;
d. de vermissing van klaagsters mobiele telefoon.

De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klaagster
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a: klaagster heeft steeds ontkend seksueel contact te hebben gehad met een ander meisje binnen Hestia. Dit blijkt ook niet uit een door de directeur aangehaalde brief. Andere meiden verrichtten wel seksuele handelingen, in de
vorm van een lapdance of een zoen, maar daarvan werd niets gezegd. Nadat klaagster haar seksuele geaardheid kenbaar had gemaakt, mocht ze de andere meiden niet meer knuffelen of aanraken. Als ze dit wel deed, kreeg ze een waarschuwing of moest ze naar
haar kamer. Klaagster is vroeger zelf misbruikt. Ze kan zich goed verwoorden en lijkt stoer, maar ze heeft een klein hartje. Ze heeft behoefte aan een knuffel en het deed haar pijn dat ze dit niet meer mocht doen. Tegen haar is gezegd dat ze een andere
seksuele energie had. Andere meiden zoeken nog steeds contact met klaagster, dus ze zullen niet bang voor haar zijn. Op het moment van het beklag was klaagster er nog niet klaar voor om met medewerkers van Hestia geconfronteerd te worden, om die reden
is ze niet ter zitting van de beklagcommissie verschenen.
Ten aanzien van onderdeel b: klaagster heeft gevraagd waarom ze naar haar kamer moest, maar ze kreeg geen uitleg. Ze begreep het niet en is niet gegaan. De medewerkers hadden duidelijker moeten zijn. Klaagster is door vijf medewerkers, bestaande uit
vier mannen en één vrouw, gefixeerd. De fixatie had gemeld moeten worden aan de Inspectie. Eenmaal op haar kamer zou een medewerker haar een maaltijd brengen, maar dat is niet gebeurd. De volgende dag heeft ze pas ’s avonds een maaltijd gekregen. Ze
heeft niet zelf om maaltijden gevraagd, want ze wilde zien wat er zou gebeuren. De stelling van de directeur dat normaliter altijd maaltijden worden aangeboden is onvoldoende.
Ten aanzien van onderdeel c: de inrichting had beter moeten communiceren over de weigering door de school om klaagsters spullen te verstrekken.
Ten aanzien van onderdeel d: klaagsters telefoon is ingenomen in Hestia en is in het bakje van de mentor gelegd. Op het moment dat klaagster overgeplaatst werd naar De Vaart, werd haar telefoon vermist. De telefoon zou naar De Vaart opgestuurd worden,
maar tot aan de zitting van de beklagcommissie heeft klaagster daarover niets gehoord. In totaal heeft ze vier maanden geen beschikking gehad over haar telefoon. Het gebruik van een telefoon is wel toegestaan tijdens verloven.

De directeur heeft het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Klaagster klaagt er over dat haar vrijheid is beperkt doordat ze anders wordt behandeld vanwege haar seksuele geaardheid, welke behandeling zou bestaan uit het niet meer mogen aanraken en knuffelen van de meiden in haar groep. Door de directie is
erkend
dat er sprake is geweest van een dergelijke beperking, maar die vloeide voort uit zorgen van de instelling over de ongepaste wijze waarop klaagster en groepsgenoten aan elkaar zaten en het grensoverschrijdend gedrag van klaagster. Door klaagster is
echter niet aannemelijk gemaakt dat zij is beperkt in lichamelijk contact met groepscontacten vanwege haar seksuele geaardheid. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de klachtencommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel c. overweegt de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie kan op grond van artikel 6.5.3. van de Jeugdwet alleen oordelen over beroepen tegen uitspraken van de klachtencommissie die gaan over klachten tegen een
beslissing
van de directeur als bedoeld in paragraaf 6.3 (vrijheidsbeperkende maatregelen) en paragraaf 6.4 (verlof). De onderhavige klacht is gericht tegen de overdracht van klaagsters schoolspullen. Dit is geen beslissing als vorengenoemd en betreft derhalve
geen beslissing waartegen op grond van artikel 6.5.3 van de Jeugdwet beroep openstaat bij de beroepscommissie. De uitspraak van de klachtencommissie moet daarom worden geacht betrekking te hebben op het gewone klachtrecht als bedoeld in artikel 4.2.1
van de Jeugdwet; daartegen staat geen beroep bij de beroepscommissie open. Klaagster kan daarom in zoverre niet in het beroep worden ontvangen.

Ten aanzien van onderdeel d. overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting maakt de beroepscommissie op dat klaagsters telefoon is ingenomen gedurende haar verblijf op de locatie Hestia. Op enig
moment is klaagster overgeplaatst naar de locatie De Vaart. Klaagsters telefoon bleek op dat moment onvindbaar en zou nagestuurd worden. Tot aan de zitting van de klachtencommissie was voor klaagster onduidelijk waar haar telefoon was. Onweersproken is
dat klaagster gedurende een periode van vier maanden geen beschikking heeft gehad over haar telefoon. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur in onderhavig geval onzorgvuldig gehandeld. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard, de uitspraak van de klachtencommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart ten aanzien van onderdeel a. en b. het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de klachtencommissie.
De beroepscommissie verklaart klaagster ten aanzien van onderdeel c. niet-ontvankelijk in het beroep.
De beroepscommissie verklaart ten aanzien van onderdeel d. het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de klachtencommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming van € 10,= toekomt.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof. F. Boer en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, bijgestaan door
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 15 mei 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven