Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0733/GV, 12 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/0733/GV

betreft: [klager] datum: 12 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. de Koning, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 februari 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft op 23 februari 2017 klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen. Het beroep is voorts gericht tegen de hervatting van klagers detentie per 6 november 2016.

2. De standpunten
Namens klager is – zakelijk weergegeven – het beroep als volgt toegelicht. De raadsvrouw verwijst naar de in de vorige aanhangige beroepsprocedure ingebrachte stukken, te weten een beroepschrift van 4 november 2016 met 43 bijlagen, een brief van klager
van 11 november inclusief bijlage en een drietal e-mails van klager van 23 november, 30 november en 8 december inclusief bijlagen.
Klagers verzoek om strafonderbreking is afgewezen omdat geen sprake zou zijn van dusdanige bijzondere omstandigheden en/of dringende redenen van lichamelijke aard. Volgens de medisch adviseur is er geen sprake van een evidente toename van de diameter
van de aorta. Ten aanzien van de voortdurende hypertensie wordt gesteld dat klager sinds eind januari 2017 de adviezen van de specialist niet meer accepteert. Omdat klager de aangeboden zorg en behandeling niet zou accepteren, zou de voortdurende hoge
bloeddruk niet kunnen worden gereguleerd. In het bestreden besluit worden echter de huidige gezondheidssituatie van klager en de risico’s van hervatting van de executie van de straf niet in acht genomen. Bovendien wordt geen rekening gehouden met de
voorgeschiedenis en eerder namens de Staatssecretaris gedane toezeggingen. Uit de grafische weergave van de bij klager gemeten bloeddrukken in de periode van 6 november 2016 tot 1 maart 2017 blijkt de ernst van klagers medische situatie. Tijdens het
verblijf in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) te Scheveningen is de bloeddruk niet één keer onder de toelaatbare druk geweest. Daarnaast ziet klager zwarte vlekken, heeft hij hevige hoofdpijnen, benauwdheid en pijn op de borst. Hij
slikt al enige tijd zes tot acht paracetemol van 500 mg per dag. In het beroepschrift zijn de verschillende oordelen over de (risico’s van) hypertensie en de noodzaak om de bloeddruk te reguleren uiteengezet. Uit de medische gegevens van het personeel
van het JCvSZ blijkt dat klagers medische situatie zorgwekkend is en dat zijn bloeddruk voortdurend ernstig verhoogd is. Uit geen enkel document of handeling zijdens de Staat blijkt dat tot dusverre iets is ondernomen om die bevindingen te koppelen aan
een duidelijk behandelplan, behalve het aanbieden van medicatie, waarvan uit het verleden is gebleken dat de medicatie contraproductief was. Binnen detentie kan klagers bloeddruk onvoldoende gereguleerd worden. De voortdurende hypertensie vormt reeds
voldoende reden om wegens medische redenen een strafonderbreking toe te kennen. Daar komt bij dat het risico dat de hypertensie vormt voor de aorta van klager zich inmiddels gedeeltelijk heeft verwezenlijkt. Blijkens een e-mail van 1 februari 2017 van
dr. B., gericht aan diens collega’s bij het JCvSZ en de daaropvolgende correspondentie daarover, blijkt dat sprake is van een verdere toename van de diameter van de aorta van klager. De risico’s van hypertensie zijn derhalve nog groter geworden. Dit
vormt eveneens een reden voor het toekennen van strafonderbreking wegens medische redenen.
De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 10 januari 2017 (RSJ 10 januari 2017, 16/3754/GV) overwogen dat de – wellicht – tijdelijke verhoging van de bloeddruk geen aanleiding geeft om te oordelen dat deze verhoogde bloeddrukwaarden ondanks de
voorgestelde te nemen maatregelen, niet binnen detentie voldoende gereguleerd zouden kunnen worden om binnen het normatieve bereik te vallen. Inmiddels zijn partijen het er over eens dat de hypertensie van klager niet binnen detentie gereguleerd kan
worden. Het standpunt dat de hypertensie tijdelijk zou zijn kan niet langer worden ingenomen.
Geen van de door de selectiefunctionaris geraadpleegde artsen heeft geconcludeerd dat weigering van de aangeboden zorg en behandeling maakt dat de voortdurende hypertensie niet kan worden weggenomen. Deze conclusie staat volledig op zichzelf. Klager
heeft niet gesteld dat de hoge druk moet worden toegeschreven aan de inzet en zorg van de verpleegkundigen en artsen van het JCvSZ. Dr. V.D.K. stelt in zijn advies dat de artsen van het JCvSZ zich laten voorzien van de adviezen van de geconsulteerde
internist-nefroloog dr. S., maar laatstgenoemde heeft klager nooit bezocht of opgeroepen voor een consult. Het is onjuist dat klager de behandeladviezen van
dr. S. slechts ten dele heeft opgevolgd en dat hij deze behandeladviezen niet heeft geaccepteerd. De stelling van dr. V.D.K. dat de onjuiste dosering van klagers medicatie niet structureel was maar incidenteel is onjuist, nu klager gedurende een
periode
van drie maanden deze medicatie toegediend heeft gekregen. Klager heeft tot eind januari 2017 de voorgestelde medicamenteuze behandeling van dr. S. opgevolgd. Dit heeft echter niet tot enige verbetering van de bloeddrukwaarden geleid. Klager heeft
derhalve verzocht om over te gaan naar zijn oude, in de thuissituatie effectief gebleken, medicatie.
Het is tevens onjuist dat klager een 24-uurs bloeddrukmeting heeft geweigerd. Dit geldt eveneens voor de stelling dat klager een poliklinische controle afspraak zou hebben geweigerd. Daarvoor heeft hij nooit een oproep gehad.
Naar aanleiding van een e-mail van mr. T.B. waarin gesuggereerd werd dat het voortduren van de hypertensie zou worden veroorzaakt door therapie-ontrouw, heeft klagers raadsman vragen opgesteld. Klager heeft meermalen verzocht om opnieuw bloed af te
laten nemen, zodat de uitslag ook aan de hand van een nieuw monster zou kunnen worden gecontroleerd, maar hieraan is geen gehoor gegeven. Uit de onderzoeken van de Apotheek Haagse Ziekenhuizen en het Hematologisch Klinisch Chemisch Laboratorium van het
OLVG kan niet worden geconcludeerd dat de antihypertensiva niet in klagers bloed aanwezig waren en dat sprake is van de gesuggereerde therapie-ontrouw.
Klagers behandelend arts dr. B. heeft in januari 2017 na herhaald verzoek het medisch dossier ontvangen, maar dit is verre van compleet. Het bevat bijvoorbeeld geen verpleegkundige aantekeningen. In het medisch dossier dient alles te worden opgenomen
dat voor het bieden van een goede hulpverlening noodzakelijk is.
Het bestreden besluit is genomen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, te weten het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het
gelijkheidsbeginsel, het fair-play-beginsel, het verbod op détournement de pouvoir en het verbod van willekeur. Voorts is de beslissing strijdig met de beginselen van het detentierecht, in het bijzonder met het beginsel van minimale beperking.

In een nadere reactie van 4 april 2017 is namens klager – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Naast het instellen van beroep is tevens een kort geding aanhangig gemaakt. Op 9 maart 2017 heeft de behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben
tijdens de zitting afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal, onder meer inhoudende dat per 18 maart 2017 een begin zou worden gemaakt met detentiefasering. Klager is het niet eens met het standpunt van de selectiefunctionaris dat
klager derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep. Klager heeft erg onder de hervatting van zijn detentie geleden. Inmiddels staat vast dat de bloeddrukwaarden van klager binnen detentie onvoldoende gereguleerd konden worden en dat
deze altijd ver buiten het normatieve bereik vielen. Klager zal alle medewerking verlenen aan de detentiefasering. Op 18 maart jl. heeft klager zich conform afspraak bij de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Hoogvliet gemeld.
Het is in dit stadium echter nog te vroeg om te oordelen of deze nieuwe detentiemodaliteit voldoende verbetering in de gezondheid van klager zal opleveren. Nog altijd is zijn medische situatie zorgwekkend. Weliswaar zijn de bloeddrukwaarden enigszins
verbeterd, zijn bloeddruk is onverminderd ernstig verhoogd. De detentiefasering duurt nog te kort om te kunnen beoordelen of de detentie in een z.b.b.i. kan worden voortgezet. De behandeling van het beroepschrift van 4 november 2016 heeft pas op 10
januari 2017 een uitspraak van de beroepscommissie opgeleverd. Voor klager kunnen twee maanden met een hoge bloeddruk fataal zijn. Indien de gezondheid van klager ook in de z.b.b.i. niet binnen afzienbare tijd verbetert, moet de conclusie zijn dat zijn
bloeddruk ook in deze situatie onvoldoende gereguleerd kan worden. Namens klager wordt verzocht om de beslissing op het beroepschrift aan te houden tot 1 mei 2017 in de hoop dat er dan duidelijkheid bestaat over de ontwikkeling van de medische
gesteldheid van klager gedurende de detentiefasering in Hoogvliet.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking vanwege de toename van de diameter van de aorta, de voortdurende hypertensie en de ondermaatse zorg in het
JCvSZ. De medisch adviseur concludeert in zijn schrijven van 15 februari 2017 dat klagers bloeddrukwaarden te hoog zijn ondanks intensieve inspanningen van het medisch personeel van het JCvSZ. Sinds januari 2017 accepteert klager de adviezen van de
specialist dr. S. in het Bronovo ziekenhuis niet meer. De medisch adviseur acht de overige zorg in het JCvSZ normaal en zorgvuldig. Strafonderbreking lijkt geen zinvolle oplossing, omdat een strafonderbreking eindig is en de detentie opnieuw zal moeten
worden hervat, waardoor de hele situatie weer van voren af aan begint. De medisch adviseur adviseert de periode van detentie in de huidige vorm tot een minimum te beperken en adviseert positief ten aanzien van detentiefasering. Op grond van
bovenstaande
heeft de Staatssecretaris het JCvSZ verzocht om op korte termijn verder onderzoek te doen naar de mogelijkheid tot detentiefasering.
Naast het beroep heeft klager verzocht om een voorlopige voorziening in kort geding. Tijdens de behandeling in kort geding zijn partijen het volgende overeengekomen. Klager gaat van 13 maart 2017 tot 18 maart 2017 met verlof. Op 18 maart 2017 dient
hij
zich te melden bij de z.b.b.i. van de locatie Hoogvliet. Klager heeft toegezegd mee te werken aan de totstandkoming van de detentiefasering. De advocaten zullen in contact treden over de waarborgen in de z.b.b.i. ten aanzien van de medische situatie
van
klager. Namens de Staatssecretaris wordt aangevoerd dat strafonderbreking op medische gronden geen punt van geschil meer is en wordt verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren in beroep.

In een nadere reactie van 6 april 2017 is namens de Staatssecretaris – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De raadsvrouw voert aan dat het in dit stadium van de detentiefasering te vroeg is om te oordelen of deze nieuwe detentiemodaliteit
voldoende verbetering in de gezondheid van betrokkene zal opleveren. Vorenstaande ligt in de toekomst en staat los van het voorliggende beroep, dat gaat om de afwijzing van het verzoek om strafonderbreking. Namens de Staatssecretaris wordt verzocht het
aanhoudingsverzoek af te wijzen en klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het JCvSZ heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, gelet op de adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de medisch adviseur.
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, omdat klager niet detentieongeschikt is en er geen acute medische reden is om klager onmiddellijk in vrijheid te stellen. Ten aanzien van detentiefasering wordt
positief
geadviseerd.
De medisch adviseur heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Strafonderbreking is geen zinvolle oplossing omdat na de beëindiging daarvan de detentie opnieuw hervat zal worden. Voorts is er geen urgente reden tot
medische ingreep bij klager die niet in of vanuit detentie geregeld kan worden en speelt ook in de directie omgeving van klager geen medische situatie waarbij zijn directe inbreng in de zorg van belang is. Er bestaat geen medische reden voor een
onmiddellijke vrijlating dan wel strafonderbreking van klager. Ten aanzien van detentiefasering wordt positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Namens klager is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep tot 1 mei 2017, zodat de ontwikkeling van de medische gesteldheid van klager binnen het z.b.b.i. meegenomen kan worden in de beoordeling. De beroepscommissie wijst het
aanhoudingsverzoek af, nu de afwijzende beslissing van 23 februari 2017 op het verzoek om strafonderbreking ten grondslag ligt aan het onderhavige beroep en de beroepscommissie derhalve die beslissing dient te beoordelen.

Ten aanzien van het beroep gericht tegen de hervatting van de detentie per 6 november 2016, verwijst de beroepscommissie naar de uitspraak van 10 januari 2017 (RSJ 10 januari 2017, 16/3754/GV), waarin op dit onderdeel reeds is beslist. De
beroepscommissie verklaart klager in zoverre niet-ontvankelijk in het beroep.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, onder meer wegens oplichting en valsheid in geschrifte. De einddatum van klagers detentie is gesteld op 9 mei 2018.

Klagers detentie is op 3 september 2014 aangevangen. Klager verbleef destijds in de p.i. Lelystad. Van 3 juli 2015 tot en met 31 juli 2015 is klager opgenomen geweest in het TweeSteden ziekenhuis te Tilburg. Bij beslissing van 30 juli 2015 is klagers
verzoek om strafonderbreking afgewezen. In RSJ 14 augustus 2015, 15/2552/GV (eindbeslissing) is het daartegen door klager ingestelde beroep ongegrond verklaard. Klager is van 19 november 2015 tot 21 december 2015 gedetineerd geweest in het JCvSZ.

Bij beslissingen van respectievelijk 21 december 2015, 16 maart 2016, 15 juni 2016, 7 juli 2016 en 5 oktober 2016 is aan klager strafonderbreking verleend wegens zijn slechte gezondheidstoestand dan wel omdat hij door de medisch adviseur tijdelijk
detentieongeschikt was bevonden.

Bij beslissing van 31 oktober 2016 is klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen. Klagers detentie is op 6 november 2016 in het JCvSZ voortgezet na afloop van de bij beslissing van 5 oktober 2016 verleende strafonderbreking. In RSJ 10 januari 2017,
16/3754/GV is het daartegen door klager ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij beslissing van 23 februari 2017 is klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen. Deze beslissing is in beroep aan de orde.

Op grond van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de
inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, onder meer (en met name) vanwege zijn voortdurende hypertensie. Namens klager is aangevoerd dat klagers bloeddruk voortdurend ernstig verhoogd is en dat binnen detentie de bloeddruk onvoldoende gereguleerd
kan
worden. De medisch adviseur heeft in het advies aangegeven dat er op dit moment geen medische reden bestaat voor het verlenen van strafonderbreking aan klager. De medisch adviseur concludeert voorts dat het, door welke reden dan ook, niet lukt om de
bloeddruk goed te regelen gedurende de detentie, terwijl de continue verhoging van de bloeddruk ongewenst is. Met de medisch adviseur en de Staatssecretaris is de beroepscommissie van oordeel dat strafonderbreking echter geen geëigend middel is om
klagers bloeddruk te reguleren, gelet op de eindigheid van de strafonderbreking, waarna de detentie weer hervat dient te worden. De Staatssecretaris heeft (onder meer) om die reden het verzoek om strafonderbreking afgewezen, maar heeft bij het OM en de
medisch adviseur advies ingewonnen omtrent een eventuele deelname aan detentiefasering en heeft aan de hand daarvan het JCvSZ verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van detentiefasering. Deze beslissing acht de beroepscommissie, gelet op
vorengaande, niet onredelijk of onbillijk. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat de detentiefasering inmiddels ook daadwerkelijk in gang is gezet en dat klager momenteel in een z.b.b.i. verblijft. De beroepscommissie zal het beroep dan ook
ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep gericht tegen de hervatting van de detentie. Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 12 mei 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven