Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4118/JA, 29 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vermissing  v

Uitspraak

nummer: 16/4118/JA

betreft: [klager] datum: 29 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Hendriksen, namens

[...], geboren op [1994], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 november 2016 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg te Nijmegen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2017, gehouden in de rechtbank te Utrecht, zijn gehoord klagers raadsman mr. N. Hendriksen, en namens het hoofd van de inrichting
[...], manager primair proces.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van drie kledingstukken.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Niet is door de directeur betwist dat klager kledingstukken op zijn kamer had en dat die zijn vermist. Daarvoor is de directeur in beginsel aansprakelijk. De beklagcommissie hanteert een onjuiste maatstaf met haar oordeel dat niet kan worden
vastgesteld
dat de vermissing aan de directeur is te wijten. Op grond van artikel 82 Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) is de directeur aansprakelijk voor voorwerpen die de jeugdige ingevolge artikel 50, tweede lid, Bjj onder zich heeft. Een uitzondering
hierop wordt slechts gemaakt als sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de kant van de jeugdige. Daarvan is bij klager geen sprake geweest. Volgens klager staan deuren van kamers van jeugdigen heel vaak open als jeugdigen op de groep zijn. In
dat geval voldoet de groepsleiding niet aan haar zorgplicht, hetgeen aansprakelijkheid van de directeur met zich meebrengt. Openstaande deuren moeten door de groepsleiding gesloten worden, dat kunnen jeugdigen niet zelf. Klager neemt aan dat zijn
kledingstukken zijn gestolen. Klager was er niet bij toen de kleding die hij op zijn kamer had in het ongerede is geraakt. Het is een taak van de groepsleiding in te grijpen als wordt gezien dat bepaalde kleding de ene dag door een jeugdige wordt
gedragen en daarna door een andere jeugdige. Klager heeft de kledingstukken niet meer in de inrichting gezien.

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Jeugdigen kunnen de deur vanuit hun kamer zelf openen als de deur niet is afgesloten. Jeugdigen weten dat zij na uitsluiting de deur bij het verlaten van hun kamer zelf in het slot moeten trekken en dat, als zij hun kamer weer willen betreden, aan
personeel moeten vragen de deur te openen. Dat kan alleen met een sleutel. Jeugdigen laten vaak hun kamerdeur op een kier staan. Dat is hun eigen verantwoordelijkheid. Het gaat om een leefregel die met de jeugdigen besproken is.
Als personeel ziet dat bepaalde kleding van een jeugdige opeens door een andere jeugdige wordt gedragen, wordt beide jeugdigen gevraagd hoe dat kan. Het komt regelmatig voor dat jeugdigen kleding of voorwerpen buiten de groepsleiding om aan elkaar
geven. In dit geval is niet geconstateerd dat een andere jeugdige kleding van klager aan had. Op de groep is nog gekeken naar wasgoed en uitvoer, maar daar is niets uitgekomen.

3. De beoordeling
In artikel 82 Rjj is bepaald dat buiten het geval van opzet of bewuste roekeloosheid de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een jeugdige ingevolge artikel 50, tweede lid, Bjj onder zich heeft, is beperkt tot vijfhonderd euro,
inclusief gevolgschade.
Anders dan door klagers raadsman is gesteld, wordt in dit artikel de aansprakelijkheid van de directeur beperkt buiten de gevallen waarin – aan zijn kant – sprake is van opzet of roekeloosheid en volgt daaruit niet dat de directeur in principe voor
alle
gevallen van vermissing van goederen van jeugdigen in de inrichting aansprakelijk is.

Onbetwist is dat klager een trainingspak (Armani, bruin-wit), een polo (Moncier, zwart) en een broek (Stone Island) op zijn kamer had en dat hij deze kledingstukken mist. Klager stelt dat de directeur daarvoor aansprakelijk is. In beklag is daartoe
aangevoerd dat kamerdeuren van jeugdigen van buitenaf zijn te openen. In beroep is dit nader uitgelegd in die zin dat jeugdigen vaak hun kamerdeur open laten staan en het aan de groepsleiding is de deuren op slot te draaien. De directeur heeft
aangevoerd dat kamerdeuren van jeugdigen niet van buitenaf zonder sleutel zijn te openen en dat jeugdigen in de periode tussen uit- en insluiting volgens de afgesproken leefregel zelf hun kamerdeur na het verlaten van de kamer in het slot moeten
trekken. Gelet hierop is het de verantwoordelijkheid van jeugdigen en in dit geval van klager om de deur van zijn kamer na het verlaten daarvan in het slot te trekken en kan niet worden vastgesteld dat de directeur aansprakelijk zou moeten worden
gehouden voor vermissing van de drie kledingstukken van klagers kamer.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, prof. Dr. F. Boer en mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven