Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0426/GM, 26 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/426/GM

betreft: [klager] datum: 26 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 26 januari 2017 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 april 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P. van der Werf.

De tandarts verbonden aan de p.i. Dordrecht is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur van 22 december 2016, betreft de weigering om een machtiging aan te vragen voor de verstrekking van een plaatje en het niet verstrekken van adequate
tandheelkundige
zorg.

2. De standpunten van klager en de tandarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Klager is sinds 21 maart 2016 gedetineerd. Eerst in België en na zijn overlevering op
21 oktober 2016 in Nederland. Hij was in totaal langer dan twaalf maanden gedetineerd voordat hij de inrichtingstandarts van de p.i. Dordrecht om een plaatje verzocht. Dat was op 10 januari 2017 bij zijn eerste bezoek aan de tandarts van de p.i.
Dordrecht. Gelet op de duur van de detentie heeft klager recht op behandeling. In België is hij twee- tot driemaal bij de tandarts geweest die nooit heeft gezegd dat er sprake zou zijn van slechte tandverzorging of van slechte tanden, of dat klager een
ziekte van het tandvlees zou hebben. Volgens de tandarts in België zou hij in aanmerking komen voor een plaatje. Daar is geen verdere tandheelkundige hulp geboden omdat klager zou worden overgebracht naar Nederland. De eerste tanden zijn er in België
op
19 maart 2016 uitgevallen. Bij het indienen van de klacht miste hij er twee. Inmiddels mist klager drie ondertanden. De tanden naast de ontbrekende tanden zitten steeds losser. Hij heeft niet die tandheelkundige hulp gekregen die nodig is. In België
zijn de klachten wel serieus genomen maar omdat er een Europees aanhoudingsbevel was heeft België niets meer gedaan. Van Nederland mag verwacht worden dat de tandarts zijn verantwoordelijkheid neemt. Morgen wordt klager in vrijheid gesteld. Hij heeft
dan dertien maanden detentie uitgezeten. Het hebben van voor-ondertanden is in het belang van klagers resocialisatie. Het aangezicht is van belang bij het vinden van werk. Pas als klager werk vindt kan hij een tandarts betalen. Hij is zwaar benadeeld.
Verbazend is dat er geen andere ideeën zijn aangedragen als geen plaatje mogelijk zou zijn. Tijdens klagers detentie had naar andere mogelijkheden gekeken kunnen worden.

Door en namens de inrichtingstandarts is het volgende standpunt ingenomen.
Klager is op 10 januari 2017 op het spreekuur gezien. Zijn algehele mondhygiëne is zeer matig en klagers tandvlees is fors ontstoken. De elementen 32, 31 en 41 ontbraken al bij binnenkomst in de p.i. Klager heeft geen kauwklachten. De restdentitie
inclusief de verstandskiezen zijn aanwezig. Klager eist een plaatje voor de ontbrekende elementen in zijn mond in verband met zijn aangezicht straks in het zakenleven en om weer in een appel te kunnen bijten. Hij gaf aan dat hij al twee jaar met Jif
poetst. Klager is uitleg gegeven dat een plaatje de parodontale situatie van de restdentitie zal verslechteren en dat hij met een plaatje niet in appels zal kunnen bijten. Een plaatje zal zijn verzwakt gebit nog meer verzwakken. Poetsen met Jif is uit
den boze. Volgens het Vademecum verstrekkingenpakket medische zorg DJI 2016 heeft klager geen recht op een partiële prothese omdat hij korter dan een jaar is afgestraft. Er is sprake van een reeds bestaande situatie waarbij behandeling kan worden
uitgesteld tot na de detentie. Contra-indicaties zijn: zeer matige mondhygiëne, ernstig verzwakte tanden en kiezen door tandvleesproblemen. Er is geen medische indicatie voor een plaatje. Klager is nogmaals uitleg en een poets- en stokerinstructie
gegeven.

3. De beoordeling
Uit de behandeling ter zitting en de stukken, waaronder klagers medisch tandheelkundig dossier met tandartskaart en recente röntgenfoto’s, en de nadere reactie van de inrichtingstandarts van 20 maart 2017, volgt dat klagers algehele mondhygiëne zeer
matig is en zijn tandvlees fors is ontstoken. Voor klagers detentie ontbraken al twee voor-onder-tanden. Op de foto’s is te zien dat op de plek van de verloren gegane tanden in de mond circa 80% van het bot ontbreekt. Inmiddels is een derde tand
verloren gegaan. De foto laat zien dat bij de hoektand circa 70% van het bot ontbreekt.
Gelet op klagers paradontale situatie is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichtingstandarts - daargelaten of klager gelet op de in het Vademecum verstrekkingenpakket medische zorg DJI 2016 vermelde totale strafduur en te verwachten strafrestant
in aanmerking zou komen voor een (partiële) gebitsprothese - op juiste inhoudelijke gronden geen machtiging voor een plaatje heeft aangevraagd. Aannemelijk is geworden dat een plaatje klagers gebit alleen nog maar meer zou hebben verzwakt en dat van
belang is dat klager allereerst gedurende langere tijd, te denken valt aan een periode van een tot anderhalf jaar, zijn gebit goed schoonhoudt en verzorgt om de mond weer gezond te krijgen zoals hem is uitgelegd door de inrichtingstandarts. Niet
aannemelijk is geworden dat ander beleid passend(er) zou zijn geweest.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de tandarts adequaat heeft gehandeld en dat dit handelen niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. H.J.P. Kroeze en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven