Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0217/TA, 26 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/217/TA

betreft: [klager] datum: 26 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 januari 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Weldam.
Het hoofd van de inrichting is niet ter zitting verschenen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing d.d. 10 juli 2015 tot afzondering van klager in de herstelkamer en de beslissing d.d. 12 juli 2015 tot afzondering van klager in zijn eigen kamer (HK2015/143).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het hoofd van de inrichting heeft zijn zorgplicht geschonden door er niet voor te zorgen dat klager niet wordt geconfronteerd met scheldpartijen
en beledigingen. Als het hoofd van de inrichting de medepatiënte uit klagers buurt had gehouden had klager niet hoeven te reageren. Het is begrijpelijk dat klager heeft gereageerd. Klager kan hiervan geen verwijt worden gemaakt. De schending van de
zorgplicht door het hoofd van de inrichting maakt de situatie van 10 juli 2015 wel degelijk anders. De beklagrechter heeft dit niet onderkend. Uit de schriftelijke mededeling volgt dat klager slechts is afgezonderd in verband met ‘bedreiging met
geweld’
en niet in verband met de vermeende positieve urinecontrole. Uit het dossier blijkt niet dat klager op 12 juli 2015 niet kon aangeven de orde en veiligheid in de inrichting niet in gevaar te zullen brengen. Kennelijk is klager pas op 14 juli 2015
hiernaar gevraagd. Vier dagen afzondering is onredelijk en onbillijk omdat de noodzaak hiervoor al eerder is komen te vervallen.
Klager meent dat in Nederland een hypocriete houding wordt aangenomen ten aanzien van drugsgebruik. Klager zit al vijftien jaar in de tbs en de kliniek is zijn wereld geworden. Dit is voor buitenstaanders moeilijk te begrijpen. Klager wil zich
verweren.
Hij ontkent niet dat hij in de inrichting heeft geblowd. Hij wordt hier rustig van.
Het verweer van de inrichting omtrent het incident van 10 juli 2015 klopt tot op zekere hoogte. In de inrichting verblijven patiënten met een rechterlijke machtiging en met een tbs-maatregel. De desbetreffende patiënte had een rechterlijke machtiging
en
werd op klagers afdeling geplaatst. Zij maakt veel opmerkingen waar klager het personeel over heeft aangesproken. Hiermee werd niets gedaan. Nadat klager in de richting van de medepatiënte opmerkingen had gemaakt is zij door het personeel weggeduwd en
is klager afgezonderd. Het boeide klager niet wat men over zijn opmerkingen dacht. Klager is voorafgaand aan de bestreden beslissing niet gehoord.

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op 10 en 12 juli 2015 is klager afgezonderd in respectievelijk de herstelkamer en zijn eigen kamer na een incident op 10 juli 2015 waarbij klager een conflict had met een medepatiënte. Bij de stukken zijn de twee schriftelijke mededelingen van de
opgelegde maatregelen gevoegd. Klager heeft ter zitting gesteld dat hij voorafgaand aan de opgelegde maatregelen niet is gehoord. In een eerder beroep van klager heeft de beroepscommissie de inrichting aanbevolen in de schriftelijke mededeling weer te
geven of is voldaan aan de hoorplicht en wat de verpleegde tijdens dit horen naar voren heeft gebracht (RSJ 16 juni 2015, 15/417/TA). Nu in de desbetreffende schriftelijke mededelingen omtrent het horen niets is vermeld en evenmin door de inrichting
hoorformulieren zijn overgelegd, acht de beroepscommissie klagers stelling dat hij niet is gehoord aannemelijk en reeds daarom kan de bestreden beslissing niet in stand blijven.

Voorts neemt de beroepscommissie het volgende in aanmerking. De schriftelijke mededeling dient naar het oordeel van de beroepscommissie een kenbare en deugdelijke motivering te bevatten. In de schriftelijke mededelingen wordt als reden voor de
opeenvolgende afzonderingsmaatregelen verwezen naar bedreiging met geweld en de slechte verhouding van klager met een medepatiënt. In het verweerschrift van het hoofd van de inrichting van 9 oktober 2015 voor de beklagrechter wordt gesteld dat ook het
gebruik door klager van gedragsbeïnvloedende middelen ten grondslag ligt aan de afzondering. Dit laatste is echter niet in de beslissing opgenomen. Daardoor is een maatregel opgelegd met een voor klager niet kenbare motivering. Wat betreft de grond
‘bedreiging met geweld’ is sprake van een kwalificatie zonder feitelijke onderbouwing terwijl de ‘slechte verhouding met een medepatiënt’ gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen onvoldoende motivering wordt geacht voor de opgelegde
afzondering op eigen kamer.

Al het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een
tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 37,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 37,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. A. van Waarden en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 26 april 2017

secretaris voorzitter

Naar boven