Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0951/GV, 25 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/951/GV

betreft: [klager] datum: 25 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 maart 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Uit contacten met de recherche in Amsterdam blijkt dat er sprake is van een CIE/TCI-melding waarbij geen oordeel over de betrouwbaarheid van de informant gegeven kan worden. Evenmin is bekend of met de
genoemde persoon in de melding klager wordt bedoeld of zijn (tweeling)broer. Het laatste lijkt meer waarschijnlijk omdat klager al jarenlang probleemloos gedetineerd zit. Naar aanleiding van deze CIE/TCI-informatie is door de recherche intensief
speurwerk gedaan met als kennelijk resultaat dat van enig reëel gevaar geen sprake meer is, althans dat daarvoor geen of onvoldoende aanknopingspunten zijn. Klager verwijst voorts naar een e-mail van de advocaat-generaal bij het ressortparket te
Amsterdam die een eerdere veronderstelde dreiging naar het leven van klager heeft laten onderzoeken en overweegt dat de plaatsing van klager op een GVM-, BOT- dan wel GRIP-lijst, gebaseerd is op een misverstand of verouderde informatie. Gelet hierop is
er geen belemmering voor strafonderbreking. Klager heeft al een keer strafonderbreking genoten; dat is goed verlopen. Klager heeft met zijn ‘oude’ milieu gebroken. Klager stelt dat er bij hem geen aanwijzingen, indicaties, vermoedens of anderszins
bestaan dat er jegens hem een liquidatiedreiging zou bestaan. Hij heeft jarenlang zonder problemen in detentie verbleven en slechts dan om overplaatsing verzocht wanneer een instantie aangaf dat er sprake van dreiging zou zijn. Van een dergelijke
dreiging is klager nimmer gebleken. Ten aanzien van de gestelde recente dreiging kan klager melden dat hij niet in Amsterdam mag komen wegens een gebiedsverbod en dat uit contacten met de recherche blijkt dat die dreiging alleen Amsterdam betrof. Er
volgt niet uit dat de dreiging klager betreft. Een daadwerkelijk beoogd doelwit kan niet uit de melding worden opgemaakt. De melding is bovendien ‘stuk gemaakt’ in die zin dat de vermeende daders zijn gewaarschuwd. Voorts is de veronderstelde dreiging
kennelijk zodanig gereduceerd dat het gevaar niet verder wordt onderzocht.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit het GRIP- rapport van 13 maart 2017 blijkt dat bij het TCI in februari 2017 informatie is binnen gekomen waaruit blijkt dat iemand opdracht stelt te hebben gegeven om klager of zijn broer te liquideren. Voorts staat in het rapport dat geen oordeel
over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie gegeven kan worden. Het vorenstaande sluit aan bij hetgeen klagers raadsman heeft vernomen uit zijn eigen contacten met de recherche in Amsterdam. Uit het selectieadvies van 15 september 2015 blijkt
dat klager destijds heeft verzocht om overplaatsing naar een andere inrichting omdat hij zich niet veilig voelde in de inrichting door maatregelen die hem waren opgelegd; deze maatregelen waren niet alleen opgelegd in verband met liquidatiegevaar.
Hieruit blijkt dat niet gezegd kan worden dat klager al jarenlang probleemloos in detentie verblijft. Uit hetgeen klager aanvoert volgt daarenboven niet dat het daarmee waarschijnlijk is dat de broer van klager wordt bedoeld. Uit hetgeen klager
aanvoert met betrekking tot contact met de recherche in Amsterdam kan niet de conclusie getrokken worden dat van enig reëel gevaar geen sprake is. Voorts blijkt uit het GRIP-rapport dat de informatie recent door het TCI is verstrekt aan het GRIP. Uit
het advies vrijheden van de inrichting blijkt verder dat de politie Amsterdam op 9 maart 2017 heeft bericht dat de melding serieus is opgevat en zij sterk het vermoeden heeft om wie het zou kunnen gaan. Het vermeende slachtoffer werd op de hoogte
gesteld en de vermoedelijke daders zijn aangesproken en gewaarschuwd door de politie. Het laat onverlet dat de politie niet direct iets uitsluit voor de nabije toekomst. Uit de door klager overgelegde e-mail van de advocaat-generaal bij het
ressortparket te Amsterdam kan alleen worden opgemaakt dat de plaatsing op een GVM-, BOT- dan wel GRIP-lijst gebaseerd was op een misverstand of verouderde informatie. Voor de advocaat-generaal bestond er derhalve geen beletsel meer voor het inzetten
van detentiefasering. Uit het advies vrijheden van de locatie Zwolle Zuid 1 blijkt dat klager probleemloos meedraait. Bij besluit van 20 februari 2017 is strafonderbreking aan klager toegekend wegens de verzorging van twee kinderen van klager vanwege
een plotselinge ziekenhuisopname van de zwangere partner van klager. In het bestreden besluit wordt hiernaar ook verwezen en daarbij is aangegeven dat de recente GRIP-informatie destijds niet bekend was bij de toekenning. Gelet op de recente informatie
met betrekking tot het liquidatiegevaar is het besluit tot afwijzing van het verzoek om strafonderbreking én het verlenen van begeleid incidenteel verlof voor kraambezoek niet onredelijk of onbillijk.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zwolle Zuid 1 heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek strafonderbreking. Gezien de laatste informatie die is binnengekomen over de vermeende liquidatiedreiging acht de directeur het niet verantwoord om klager
strafonderbreking te verlenen. De zaak is dan wel ‘stuk gemaakt’ door de politie, echter volgens de regisseur van de Top 600 sluit dit niet direct iets uit voor de ‘nabije’ toekomst.
Het OM adviseerde aanvankelijk positief maar stelde als bijzondere voorwaarde het opleggen van een locatiegebod.
De politie adviseerde positief ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek wegens poging tot doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 januari 2018.

Voor strafonderbreking geldt op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling dat deze kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In artikel
36 van de Regeling is bepaald dat strafonderbreking onder meer kan worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee weken om aanwezig te zijn bij de bevalling van zijn partner en om daarnaast zorg, nazorg en ondersteuning aan zijn partner en twee minderjarige kinderen te verlenen. In februari 2017 is
er
bij het GRIP een melding binnengekomen waaruit blijkt dat iemand opdracht stelt te hebben gegeven om klager of zijn broer te liquideren. Deze informatie werd op 13 maart 2017 aan de directeur van de locatie Zwolle Zuid 1 beschikbaar gesteld. De politie
heeft deze dreiging serieus genomen en kan dit gevaar ondanks uitgezette acties in de nabije toekomst niet uitsluiten. Aan klager werd op 20 februari 2017 strafonderbreking verleend. Ten tijde van die beslissing was voornoemde informatie ten aanzien
van
de gestelde liquidatiedreiging jegens klager echter nog niet bekend. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat dit een afwijzing van klagers verlofaanvraag
rechtvaardigt.
Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder f, h en i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 25 april 2017

secretaris voorzitter

Naar boven