nummer: 16/4014/GA
betreft: [klager] datum: 25 april 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 2 december 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2017, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W.E. Luiten, en [...], juridisch medewerker bij de locatie Esserheem, vergezeld van [...],
stagiaire.
Tijdens het eerste deel van de zitting werd klager telefonisch bijgestaan door een tolk in de Bulgaarse taal, met wie de verbinding op enig moment werd verbroken en niet meer werd hersteld. Klager heeft daarop aangegeven de zaak in het Nederlands te
kunnen en te willen voortzetten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de op 3 augustus 2016 aan klager opgelegde disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht
Klager heeft iets tegen de piw-er gezegd dat niet netjes is. Klager had dit niet moeten doen. De uitspraak van klager moet echter wel in de juiste context worden bezien. Klager heeft eerder een aanvaring gehad met de betreffende piw-er. Dit keer zei de
piw-er tegen klager ‘Bulgarian pain in the ass’ en ‘Bulgarian piece of shit’. Klager voelde een maandenlang opgebouwde frustratie over het verloop van de detentie en het gedrag van de piw-er opkomen Het is begrijpelijk dat klager zich in zijn eer
aangetast voelde door dit een piw-er onwaardige gedrag. Het heeft een emotionele reactie aan klager ontlokt, die echter geen bedreiging oplevert in strafrechtelijke zin. Daarvan kan immers pas sprake zijn als bij de geadresseerde van de boodschap
redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat de daad bij het woord zou worden gevoegd. Onder de gegeven omstandigheden was daar geen sprake van. Dat klager zelf een al langer durende intimiderende en bedreigende sfeer in het leven heeft geroepen wordt
ontkend.
Onder de gegeven omstandigheden was het niet redelijk om aan klager een disciplinaire straf op te leggen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht
De situatie die voorafging aan de uitlatingen van de piw-er moet worden meegewogen. Klager had een woordenwisseling met een medegedetineerde, waardoor de spanning hoog opliep en een dreigende, intimiderende sfeer ontstond. Bovendien was de sfeer al
maandenlang dreigend. De piw-er had klager al tot de orde geroepen en heeft zich daarna op een - toegegeven - onfatsoenlijke en onprofessionele wijze jegens klager geuit. Toen de piw-er even later in de teamkamer was, kwam klager de teamkamer binnen
met
de woorden ‘next time I break your face’. De piw-er heeft zich onder de gegeven omstandigheden wel bedreigd gevoeld. Aan klager is terecht een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in een strafcel.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw (feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de
ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming) een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken.
De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat het bepalen van de hoogte van een disciplinaire straf tot de discretionaire bevoegdheid van de directeur behoort. Die straf dient de beklagcommissie slecht marginaal te toetsen. Alleen daar waar sprake is
van een kennelijk onredelijke bestraffing, dient de beklagcommissie in te grijpen (vergelijk RSJ 10 juni 2016, 16/0665/GA).
Vaststaat dat klager een piw-er de woorden ‘next time I break your face’ heeft toegevoegd. Vast staat tevens dat de piw-er hieraan voorafgaand tegen klager had gezegd dat hij zo langzamerhand een ‘pain in the ass’ was. Volgens klager heeft de piw-er
zelfs gezegd ‘Bulgarian pain in the ass’ en ‘Bulgarian piece of shit’, hetgeen van de zijde van de directeur niet is betwist.
De beroepscommissie overweegt dat de door klager gedane uitlating, die bij de piw-er bedreigend over kon komen, strafwaardig gedrag oplevert. De beroepscommissie neemt echter tevens in aanmerking het gedrag van het personeelslid, dat mede aanleiding is
geweest voor de door klager geuite bedreiging. De directeur heeft onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kunnen beslissen tot oplegging van een disciplinaire straf aan klager. De hoogte van de opgelegde disciplinaire straf kan de marginale
toets
echter niet doorstaan. Gelet op de omstandigheden van dit specifieke geval is de beroepscommissie van oordeel dat een disciplinaire straf voor de duur van drie dagen redelijk was geweest. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren voor
zover de opgelegde disciplinaire straf de duur van drie dagen overstijgt. Zij zal bepalen dat aan klager een tegemoetkoming toekomt ten bedrage van €10,00 voor iedere dag dat de disciplinaire straf de duur van de genoemde drie dagen oversteeg.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover de opgelegde disciplinaire straf de duur van drie dagen overstijgt, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 40,=.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen M.A., leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.I. Jansen, secretaris, op 25 april 2017.
secretaris voorzitter