Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4237/GA, 24 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4237/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 november 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Groot Alphen, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 maart 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting Groot
Alphen.
Als toehoorder was aanwezig [...], die in het kader van haar middelbare schoolopleiding een maatschappelijke stage loopt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van 13 oktober 2016 tot afwijzing van klagers verzoek hem te promoveren naar het plusprogramma (AR-2016-1063).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het beroep inzake het klachtnummer AR-2016-988 mag als ingetrokken worden beschouwd. Klager is begin
september 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf dagen ter zake van een tijdens detentie gepleegd strafbaar feit, namelijk eenvoudige mishandeling van een inrichtingsmedewerker. De directeur had voorafgaand aan de bestreden beslissing om
klager niet te promoveren een belangenafweging moeten maken, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden. Verwezen wordt naar RSJ 17 oktober 2016, 16/1697/GA en 16/2158/GA. Klager vertoont op alle onderdelen groen gedrag, hij heeft een kort
strafrestant, hij geniet algemeen verlof en het hoger beroep inzake voormeld strafbaar feit loopt nog. Voorts wordt verwezen naar het resocialisatiebeginsel. Klager kan niet faseren, omdat hij in het basisprogramma verblijft. Dat vindt klager, nu het
gaat om een eenvoudige mishandeling, onredelijk en onbillijk.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden
biedt geen ruimte voor het maken van een belangenafweging als sprake is van vervolging wegens een in detentie gepleegd misdrijf. Klager is recent veroordeeld voor het in detentie gepleegde strafbare feit.

3. De beoordeling
Klager heeft het beroep inzake het klachtnummer AR-2016-988 ter zitting ingetrokken. Daarop hoeft in beroep dan ook niet te worden beslist.

Vaststaat dat de directeur op 13 oktober 2016 op grond van artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) zonder een belangenafweging heeft beslist tot afwijzing van klagers
verzoek hem te promoveren naar het plusprogramma.

In artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat gedetineerden die vervolgd worden voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven uitgesloten zijn van promotie of het plusprogramma. Indien de vervolging niet leidt tot een
veroordeling wordt de uitsluiting ongedaan gemaakt. In de nota van toelichting bij de Regeling (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) staat dat het hier gaat om uitsluitingen van rechtswege.

Gelet op het bepaalde in voormeld wetsartikel bestaat geen ruimte voor een belangenafweging door de directeur alvorens wordt beslist een gedetineerde niet te laten promoveren, maar dient slechts te worden bezien of de gedetineerde wordt vervolgd, en
als
uitkomst van die vervolging al dan niet is veroordeeld, voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van een misdrijf. Dit is anders als zich een omstandigheid voordoet die noopt tot een belangenafweging door de directeur, zoals de resterende
tijdsduur van de detentie, het gedrag dat een gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont, de aard en de ernst van de strafbare gedraging waarvoor de gedetineerde wordt vervolgd en het tijdsverloop dat met de vervolging sinds de gedraging
is gemoeid (vergelijk RSJ 17 oktober 2016, 16/1697/GA en 16/2158/GA en RSJ 20 februari 2017, 16/2716/GA).

De beroepscommissie is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van omstandigheden die noopten tot het maken van een belangenafweging door de directeur. Hierbij neemt zij in aanmerking dat het misdrijf is gepleegd in een detentiesetting tegen een
inrichtingsmedewerker, en dat klager ten tijde van de bestreden beslissing recent was veroordeeld voor dit feit. Gelet hierop zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 24 april 2017

secretaris voorzitter

Naar boven