Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0414/TA, 4 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/414/TA

betreft: [klager] datum: 4 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.C. Heijmerink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 1 februari 2017 van het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 april 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. T.C. Heijmerink, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], behandelend psychiater,
[...], hoofd behandeling en bedrijfsvoering, en [...], juridisch medewerker.
Als toehoorder was aanwezig [...], werkzaam bij de Raad.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter zitting te worden gehoord.

Namens klager is in de onderhavige zaak op 7 februari 2017 een schorsingsverzoek ingediend dat mr. C.A.M. Schaap- Meulemeester op 10 februari 2017 heeft afgewezen. Desgevraagd hebben klagers raadsvrouw en de juridisch medewerker bij de inrichting laten
weten er geen bezwaar tegen te hebben dat mr. C.A.M. Schaap- Meulemeester deel uitmaakt van de beroepscommissie.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de besteden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 1 februari 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt
(verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is het beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager kan niet inzien dat a-dwangbehandeling strikt noodzakelijk is. Klager vindt dat hij niet ziek is. Hij krijgt sinds zijn binnenkomst in de inrichting
dwangmedicatie toegediend. Nooit is bezien hoe klager functioneert zonder medicatie. Het bestaan van gevaar en een causaal verband met de stoornis zijn onvoldoende gemotiveerd. De door de inrichting genoemde voorbeelden dateren van ruim anderhalf tot
twee en een half jaar geleden. Daarna heeft verzoeker geen gevaar voor zichzelf of anderen veroorzaakt. In de beslissing is vermeld dat het risico op agressie momenteel laag is. Niet blijkt welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar
dat de vermeende stoornis van klager zou veroorzaken weg te nemen. Evenmin blijkt op welke wijze rekening is gehouden met de voorkeur van klager ten aanzien van de behandeling. Het behandelplan is niet met klager besproken. Onduidelijk is dan ook wat
klagers visie daarop is. Niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De a-dwangbehandeling tast klagers recht op zelfbeschikking aan en is in strijd met het in artikel 11 van de Grondwet neergelegde recht op de
onaantastbaarheid van het lichaam.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende standpunt ingenomen. Klager is gediagnosticeerd met paranoïde schizofrenie. Bij een psychotische decompensatie is klager fysiek agressief. Er is sprake
van gevaar voor klager zelf en anderen. In het verleden heeft klagers agressie meerdere malen geleid tot contacten met politie en strafrechtelijke veroordelingen, zoals bedreiging en mishandeling van zijn vrouw en kinderen alsmede mishandeling van zijn
moeder. Ook is sprake van automutilatie. Hij heeft zijn beide testikels en een stukje van zijn penis afgesneden. De incidenten uit het verleden zijn juist reden voor medicamenteuze behandeling, omdat klager zonder medicatie niet kan functioneren en
weer
psychotisch zal worden. Dat hoort bij klagers ziektebeeld en kan alleen onderdrukt worden door de medicatie. Dankzij de medicatie gaat het juist goed met klager. Voorts is medicatie noodzakelijk om met klager te kunnen toewerken naar een
resocialisatietraject. Klager heeft geen ziekte-inzicht. Ook dat hoort bij zijn ziektebeeld. Eerder zijn diverse interventies toegepast om het gevaar af te wenden. Getracht is hem te bewegen tot vrijwillige inname van medicatie, maar dat is niet
gelukt.
Het beperken van de bewegingsvrijheid kan het risico op fysieke agressie op korte termijn verminderen – naar anderen in beperkte mate en in nog mindere mate naar klager zelf – maar niet wegnemen. Voor een langdurig en adequaat risicomanagement is
structureel en blijvend gebruik van anti-psychotische medicatie noodzakelijk. Bij klager is eerder een b-dwangbehandeling toegepast. Door de b-dwangbehandeling is klager stabiel en is het risico op agressie laag. Als bij klager geen dwangmedicatie meer
wordt toegepast, zal het gevaar terugkeren. Klagers wens geen medicatie te gebruiken, kan niet worden gevolgd. Op 23 januari 2017 heeft hij een aangepast behandelplan gekregen, waarin de a-dwangbehandeling concreet is omschreven. Klager is
herhaaldelijk
aangeboden om de inhoud van het behandelplan te bespreken, maar hij wilde dat niet.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de geestvermogens
de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van een
acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling.

Uit de verklaringen van de behandelend psychiater en de niet bij de behandeling van klager betrokken psychiater alsmede het behandelplan komt het volgende naar voren. Bij klager is sprake van schizofrenie van het paranoïde type. Er is sprake van gevaar
dat klager zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen ten gevolge van psychotische decompensaties, welke horen bij het voornoemde ziektebeeld. Klager heeft geen ziekte-inzicht. Er zijn in het verleden meerdere
incidenten aan de orde geweest na decompensaties. Klager heeft op 21 oktober 2015 zijn beide testikels en een stukje van zijn penis afgesneden. Voorts is sprake van gevaar dat klager een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel
zal toebrengen. Op 13 oktober 2012 heeft hij zijn ex-vrouw bedreigd met zware mishandeling (indexdelict). Op 3 april 2014 heeft hij zijn moeder zwaar mishandeld door met een aluminium buis meermalen tegen haar arm te slaan, waardoor zij een armfractuur
opliep (indexdelict). Ten slotte is sprake van gevaar dat klager zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen (maatschappelijke teloorgang). Medicatie is noodzakelijk om met klager te kunnen toewerken naar een resocialisatietraject. Er bestaat een
causaal
verband tussen de stoornis en het gevaar. Bij klager is tot 10 januari 2017 een b-dwangbehandeling toegepast, dat is beëindigd vanwege een gegrond verklaard beroep (vergelijk RSJ 11 januari 2017, 16/3492/TA). Als gevolg van de b-dwangbehandeling is
klager stabiel en is het risico op agressie laag. Beide psychiaters hebben dan ook kort na de b-dwangbehandeling geadviseerd tot het toepassen van de onderhavige
a-dwangbehandeling. Getracht is klager te bewegen tot vrijwillige inname van medicatie, maar dat is niet gelukt. Maatregelen zoals afzondering of het afdelingsarrest kunnen het risico op fysieke agressie op korte termijn verminderen, maar niet
wegnemen.
Chronisch gebruik van anti-psychotische medicatie is noodzakelijk voor een langdurig en adequaat risicomanagement en goed functioneren van klager.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat de noodzaak tot het toepassen van a-dwangbehandeling aanwezig is, vanwege een uit de stoornis voortkomend gevaar voor anderen, zichzelf en voor maatschappelijke teloorgang, en dat,
zonder die behandeling, het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het zonder medicatie niet mogelijk zal zijn klager incidentvrij te laten functioneren en hem in het kader van de aan
hem
door de rechter opgelegde tbs te behandelen, waardoor elk perspectief op resocialisatie zal komen te ontbreken en een langdurig verblijf in een tbs-inrichting zal dreigen. De beroepscommissie gaat voorbij aan het (impliciete) standpunt van de
raadsvrouw
dat de aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegde incidenten uit het verleden niet zouden mogen worden meegewogen bij de beoordeling van het gevaar. Doorslaggevend is immers de geestelijke toestand waarin klager ten tijde van de bestreden
beslissing verkeerde in vergelijking met zijn toestand destijds.
Tevens is het voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de
a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De bestreden beslissing kan derhalve niet als in strijd met de wet dan wel als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 4 mei 2017

secretaris voorzitter

Naar boven