Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4137/GA, 4 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4137/GA

betreft: [klager] datum: 4 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 november 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2017, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager en [...], de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zoetermeer.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van kledingstukken en andere voorwerpen uit klagers fouillering (ZO2016-510)

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager zou op 4 juli 2016 overgeplaatst worden naar een halfopen-kamp van de p.i. Zuyder Bos. Hij wilde daarom zijn fatsoenlijke kleding uit de fouillering halen. Hij heeft zijn dozen uit de fouillering laten halen. Op 1 juli 2016 kwam klager erachter
dat kledingstukken en een aantal spullen uit de fouillering zijn verdwenen. Hij heeft daarom navraag gedaan bij het JSVZ in Scheveningen of daar nog spullen van hem bewaard waren. Omdat dit niet het geval is, moeten zijn spullen verdwenen zijn toen
deze
waren opgeslagen in de locatie Zoetermeer. De handtekening op het inkomstenformulier is niet van klager. Dat formulier is bovendien rommelig en er is het een en ander doorgehaald, waardoor niet duidelijk is op welke datum het betrekking heeft. Klager
heeft nooit in de p.i. Rotterdam verbleven, maar dat staat ook op het formulier. Klager mocht met transport één doos meenemen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Het inkomstenformulier wordt gebruikt voor ontslag en overplaatsing van een gedetineerde. De teamleider van het Bad heeft bevestigd dat klager twee dozen heeft meegenomen bij zijn overplaatsing. Het klopt dat klager tijdelijk heeft verbleven in het
JMCZ Scheveningen. Echter, tijdens dat verblijf bleef klager administratief ingeschreven in de locatie Zoetermeer. Zijn cel bleef ook voor hem gereserveerd en deze hoefde niet ontruimd te worden. Ook klagers spullen zijn in de locatie Zoetermeer
gebleven. Klager heeft er toen zelf voor gekozen om zijn spullen tijdelijk te laten opslaan in de fouillering. Klager heeft toen overigens een doos meegenomen naar het JMCZ Scheveningen en hij kwam ook met een doos terug vanuit het JMCZ Scheveningen in
de locatie Zoetermeer. Op 4 juli 2016 heeft klager voor akkoord getekend voor ontvangst van twee dozen bij zijn overplaatsing. De directeur houdt hieraan vast en concludeert dat klager twee dozen heeft meegenomen op transport. Er heeft geen nazending
plaatsgevonden. Klager heeft al zijn persoonlijke bezittingen in ontvangst genomen. De directeur heeft navraag gedaan bij het JMCZ maar ook daar zijn geen spullen van klager opgeslagen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de voorwerpen die hij in de inrichting onder zich heeft of laat opslaan in de fouillering. Het is evenwel aan de directeur om bij overplaatsingen de
overdracht van aan klager toebehorende spullen goed te documenteren. Het overgelegde inkomstformulier biedt geen bewijs dat klager al zijn spullen in ontvangst heeft genomen bij zijn overplaatsing naar p.i. Zuyder Bos. Op dat formulier staat vermeld
dat
klager twee dozen heeft meegenomen. Op welke datum en waarnaartoe dit zou zijn gebeurd, wordt uit het formulier niet duidelijk. Er staat op: OVP 4 juli 2016, OVP 13 maart 2015, overgeplaatst naar PIA Rotterdam (doorgehaald) en PI Zuyder Bos. Op het
formulier staat een handtekening. Het datumvakje bij de handtekening is niet ingevuld. De directeur heeft geen invoer- en uitvoerlijsten verstrekt, waaruit zou kunnen blijken welke spullen klager in de inrichting had en welke hij in ontvangst heeft
genomen.

Bij gebreke van duidelijke documentatie, komt in dit geval het risico van vermissing van klagers spullen bij de directeur te liggen. Het beroep en het onderliggend beklag zullen daarom gegrond worden verklaard. Omdat de gevolgen van de bestreden
beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, komt aan klager een financiële tegemoetkoming toe. Uitgangspunt daarbij is dat de tegemoetkoming bedoeld is voor door klager ondervonden ongemak en dat voor de vergoeding van geleden schade andere
wegen openstaan, zoals een verzoek aan de directeur om de schade te vergoeden dan wel een civiele vordering. Indien bij gegrond verklaarde klachten over vermissing en/of beschadiging van voorwerpen die aan een gedetineerde toebehoren de hoogte van de
schade op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden, ligt het voor de hand om – op verzoek van klager –, de schade mee te wegen bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. Klager stelt dat hij schade heeft geleden en verzoekt om een
schadevergoeding van € 498,75. In dit geval is de omvang van de schade evenwel niet eenvoudig vast te stellen, nu wat klager heeft gesteld onvoldoende is onderbouwd. De beroepscommissie zal daarom de hoogte van de tegemoetkoming naar redelijkheid en
billijkheid vaststellen op € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J. Schagen MA en mr. E. Lucas, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 4 mei 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven