Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0087/GA, 30 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/0087/GA

betreft: [klager] datum: 30 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. I.V. Nagelmaker om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Klager heeft op 4 november 2016 de beschikking ontvangen en hij heeft twee dagen later
beklag ingesteld. Klagers strafrestant bevat een fout waardoor hij vijf jaren langer in detentie zal verblijven. Klager heeft dit herhaaldelijk kenbaar gemaakt bij zijn casemanager. Aan klager is niet gevraagd of hij behoefte heeft aan een extra
telefoongesprek of bezoekmoment. Het is merkwaardig dat de afwijzende beslissing op 27 oktober 2016 is genomen, maar pas op 4 november 2016 aan klager is overhandigd.

De directeur handhaaft in beroep zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient een klaagschrift te worden ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze
termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.

Klager heeft – onweersproken – aangevoerd dat hij op 4 november 2016 kennis heeft genomen van de bestreden beslissing. Het klaagschrift dateert van 6 november 2016 en is op 10 november 2016 door het secretariaat van de beklagcommissie ontvangen. Nu het
klaagschrift is ingediend binnen zeven dagen na de dag waarop klager kennis heeft gekregen van de bestreden beslissing, had hij ontvankelijk verklaard dienen te worden.
De uitspraak van de beklagcommissie zal derhalve worden vernietigd en klager zal alsnog worden ontvangen in zijn beklag.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk
is.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan – voor zover hier van belang – incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Op grond van het tweede lid van voornoemd
artikel
kan het bezoek bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium.

Klager heeft op 13 september 2016 verzocht om incidenteel verlof om zijn familie bij te kunnen staan na het overlijden van zijn vader op 11 september 2016. Bij beslissing van 27 oktober 2016 is dit verzoek afgewezen, vanwege veiligheidsrisico’s, het
lange strafrestant en het ontbreken van de noodzaak om met de familie te kunnen rouwen. Voorts is aangevoerd dat klager in de gelegenheid is gesteld om afscheid te nemen van zijn vader onder begeleiding van medewerkers van de Dienst Vervoer en
Ondersteuning (DV&O). In zijn klaagschrift heeft klager aangevoerd dat hij tevens heeft verzocht om incidenteel verlof om de nalatenschap van zijn vader in orde te maken. De directeur heeft in het verweerschrift aangevoerd dat klager onvoldoende
duidelijk heeft gemaakt wat er precies geregeld diende te worden en waarom de nalatenschap niet door de andere vier broers en vier zussen geregeld kon worden. Voorts heeft de directeur aangevoerd dat samen met klager gekeken kan worden naar de
mogelijkheden om de nalatenschap binnen de inrichting af te handelen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager in de gelegenheid is gesteld om afscheid te nemen van zijn vader. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager zijn verzoek om aan hem (nogmaals) incidenteel verlof te verlenen voor een rouwbezoek en
voor het regelen van de nalatenschap onvoldoende onderbouwd en is de noodzakelijkheid voor klagers aanwezigheid onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 30 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven