Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0034/TA, 10 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/34/TA

betreft: [klager] datum: 10 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 december 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T. Urbanus, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker, en
[...], arts in opleiding tot psychiater. Als toehoorder was aanwezig, mevrouw S. van ‘t Wout, werkzaam bij het secretariaat van de RSJ.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 8 november 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder b, Bvt (hierna:
b-dwangbehandeling) voor de duur van een half jaar (K-2016-359).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, samengevat weergegeven, als volgt toegelicht. Het schorsingsverzoek is door de schorsingsvoorzitter toegewezen omdat de ‘verklaring noodzakelijkheid
b-dwangbehandeling’ niet was ondertekend. Na de schorsingsuitspraak is die verklaring alsnog ondertekend. Onbekend is op welke datum dit is gebeurd en of de verklaring op het moment van ondertekening nog wel een juiste weergave van de actuele stand van
zaken inhield. Het gebrek in de totstandkoming is dus met de latere ondertekening niet opgeheven. Tevens is niet gebleken dat de volledige meldingsprocedure van artikel 34d Rvt is gevolgd.
B-dwangbehandeling mag alleen worden ingezet als dit volstrekt noodzakelijk is ter afwending van een onmiddellijk dreigend of acuut gevaar binnen de inrichting. Ter onderbouwing van het bestaan van het gevaar op een geweldsincident heeft de inrichting
aangevoerd dat klager enkele psychotische symptomen zou vertonen en dat klager zijn indexdelict heeft gepleegd in een psychotische toestand. De beslissing is genomen op basis van een inschatting die is gebaseerd op omstandigheden die zich hebben
voorgedaan voor klagers detentie. Echter, nergens blijkt uit dat klager in detentie en/of de tbs-inrichting gevaarlijk gedrag heeft vertoond. Er hebben geen incidenten plaatsgevonden in de inrichting en klager is niet verbaal of fysiek agressief. Nooit
geweest ook. Weliswaar vertoont klager enkele psychotische symptomen, maar dit is gezien het vorenstaande onvoldoende om aan te nemen dat van klager een onmiddellijk dreigend of acuut gevaar uitgaat dat zodanig is dat b-dwangbehandeling noodzakelijk
is.
Dat b-dwangbehandeling niet noodzakelijk is blijkt ook uit het feit dat klager in de periodes waarin hij geen medicatie gebruikte – zoals nu het geval is en na voornoemde schorsingsuitspraak het geval was – geen gevaarlijk gedrag vertoonde. Voorts
voldoet de bestreden beslissing niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken blijkt dat tegelijk met de b-dwangbehandeling aan klager afdelingsarrest was opgelegd. Uit de stukken blijkt niet dat het vermeende gevaar dat
klager zou veroorzaken niet kon worden afgewend met afdelingsarrest. Daarnaast is niet gebleken dat een meer ingrijpende vrijheidsbeperkende maatregel zoals afzondering niet zou werken (vgl. RSJ 23 september 2016, 16/1973/GA). Tot slot blijkt uit de
stukken niet waarom het vermeende gevaar voor een periode van een half jaar zou bestaan. Een b-dwangbehandeling voor een dergelijke lange duur strookt niet met het uitgangspunt dat het ultimum remedium is. Het is een noodoplossing en niet een manier om
te garanderen dat een verpleegde die zijn medicatie niet wil innemen alsnog die medicatie krijgt. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, samengevat weergegeven, als volgt toegelicht. De ‘verklaring noodzakelijkheid b-dwangbehandeling’ dateert van 7 november 2016 en was per abuis niet
ondertekend door de psychiaters. Na de schorsingsuitspraak is dit alsnog gebeurd. Op dat moment was de situatie niet veranderd en was de inhoud van de verklaring nog actueel. De meldingen als bedoeld in artikel 34d Rvt zijn gedaan.
Na uitspraak RSJ 31 oktober 2016, 16/2220/TA is de b-dwangbehandeling gestopt. Al snel werd een toename van psychotische symptomen bij klager geconstateerd. Volgens de psychiater was behandeling met medicatie noodzakelijk en aangezien klager weigerde
vrijwillig medicatie in te nemen was er een dwangkader nodig. Er is, mede in aanmerking genomen de eerdere uitspraak van de beroepscommissie, uitvoerig gesproken over de vorm van de dwangbehandeling. A-dwangbehandeling is er voor de situaties waarin
sprake is van een gevaar buiten de inrichting op lange termijn. B-dwangbehandeling is bedoeld voor situaties waarin sprake is van een gevaar binnen de inrichting op korte termijn. Weliswaar was er ten tijde van de bestreden beslissing geen sprake van
agressieve incidenten, maar vanwege de toename van de psychotische symptomen, de omstandigheid dat klager zijn indexdelict heeft gepleegd in een psychotische toestand alsmede de omstandigheid dat klagers gedrag tijdens een psychotische episode moeilijk
te voorspellen is, heeft de psychiater ingeschat dat sprake was van een gevaar binnen de inrichting dat zich snel zou kunnen openbaren. Derhalve is gekozen voor b-dwangbehandeling. Afzondering van klager is overwogen, maar is niet opgelegd omdat dit
met
zich meebracht dat klager meer buiten het zicht en controle van het personeel zou verblijven met verminderde inschatbaarheid tot gevolg. Gezien het vorenstaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Dat
achteraf
is gebleken dat het gevaar zich niet (snel) heeft geopenbaard doet hier niet aan af.

3. De beoordeling
Op 30 mei 2016 heeft het hoofd van de inrichting beslist ten aanzien van klager
b-dwangbehandeling voor de duur van een jaar toe te passen. Bij uitspraak
RSJ 31 oktober 2016, 16/2220/TA heeft de beroepscommissie klagers beroep en beklag gericht tegen de beslissing van 30 mei 2016 gegrond verklaard. Op
8 november 2016 heeft het hoofd van de inrichting opnieuw beslist ten aanzien van klager b-dwangbehandeling toe te passen; dit keer voor de duur van een half jaar. De schorsingsvoorzitter heeft bij uitspraak RSJ 14 november 2016, 16/3795/STA de
tenuitvoerlegging van de beslissing van 8 november 2016 geschorst in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie. De beklagcommissie heeft bij uitspraak van 29 december 2016 het beklag van klager tegen de beslissing van
8 november 2016 ongegrond verklaard.

De bestreden beslissing tot toepassing van b-dwangbehandeling van
8 november 2016 is mede gebaseerd op de ‘verklaring noodzakelijkheid
b-dwangbehandeling’ van 7 november 2016, opgesteld door psychiater P. en arts in opleiding tot psychiater V. Vast staat dat deze verklaring niet door de psychiaters was ondertekend op het moment dat de bestreden beslissing werd genomen. Hoewel in het
algemeen geldt dat een verklaring door de opsteller(s) daarvan moet worden ondertekend, verbindt de beroepscommissie aan de omstandigheid dat de bestreden beslissing mede is genomen op basis van een niet door de psychiaters ondertekende verklaring geen
rechtsgevolgen, nu het opstellen en overleggen van een ondertekende verklaring van een psychiater, anders dan bij een beslissing tot
a-dwangbehandeling, bij een beslissing tot b-dwangbehandeling geen wettelijk vereiste is.

Ingevolge artikel 16b Bvt kan het hoofd van de inrichting als uiterste middel beslissen tot het toepassen van dwangbehandeling:
a. indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (de zogenoemde a-dwangbehandeling);
b. indien dit naar het oordeel van een arts – in een tbs-kliniek zal dit doorgaans een psychiater zijn – volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te
wenden
(de zogenoemde b-dwangbehandeling).

Uit onderdeel 1.4.3 van de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van [...] het Reglement verpleging ter beschikking gestelden [...] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te
verrichten’ volgt dat het bij b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk (uit de stoornis voortvloeiend) gevaar binnen de inrichting. B-dwangbehandeling is er derhalve voor die situaties waarin
ogenblikkelijk ingrijpen met dwangbehandeling noodzakelijk is.
Bij a-dwangbehandeling gaat het, zo volgt uit onderdeel 1.4.4 van voornoemde nota, om een situatie waarin wel sprake is van een (uit de stoornis voortvloeiend) gevaar, maar niet van een (uit de stoornis voortvloeiend) onmiddellijk (dreigend) gevaar.
A-dwangbehandeling is er derhalve voor die situaties waarin ingrijpen met dwangbehandeling noodzakelijk is, maar niet ogenblikkelijk dient te geschieden. Zowel de a-dwangbehandeling als de b-dwangbehandeling kan worden ingezet in verband met gevaar dat
de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken. Het gevaar als vermeld in artikel 16b, onder a. en b., Bvt is nader gedefinieerd in artikel 1, onder t., Bvt. Deze gevaren gelden voor zowel de a-dwangbehandeling
als
de b-dwangbehandeling.

Uit de zich in het dossier bevindende stukken komt het volgende naar voren. Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie. Als klager niet adequaat is ingesteld op medicatie, wordt bij hem een floride psychotisch beeld met wanen over straling, bizar
gedrag en hallucinaties waargenomen. Op 24 oktober 2016 heeft klager het laatste Haldol-depot in het kader van de eerdere b-dwangbehandeling gehad. Op dat moment was klagers toestandsbeeld als gevolg van de toegediende antipsychotica stabiel. Ten tijde
van de bestreden beslissing (8 november 2016) was evenwel sprake van een lichte achteruitgang en vertoonde klager al enkele psychotische symptomen. Zo vermeed hij contact en was hij niet open over zijn belevingen, waardoor hij voor het behandelteam
moeilijk in te schatten was. Klager had te kennen gegeven vrijwillig Haldol in te zullen nemen, maar het behandelteam had ten tijde van de bestreden beslissing, mede gelet op de achteruitgang van en eerdere ervaringen met klager alsmede zijn gebrek aan
ziekte-inzicht, geen vertrouwen in klagers medicatietrouw. De verwachting was dat als klager geen medicatie zou innemen, hij in zeer korte tijd (verder) psychotisch zou ontregelen. Mede gelet op klagers indexdelict – het uit het niets en zonder enige
aanleiding neersteken van een onbekende man, gepleegd onder invloed van psychotische belevingen – was het de inschatting dat, als sprake is van een ernstige psychotische ontregeling bij klager, er een groot risico bestaat dat hij op zeer korte termijn
een geweldsdelict pleegt. Gezien het vorenstaande werd het zo snel mogelijk (her)starten van
b-dwangbehandeling noodzakelijk geacht. Ten tijde van de bestreden beslissing was er weliswaar nog geen agressief gedrag waargenomen, maar het indexdelict kende ook geen aanloop met verbale agressie of dreigend gedrag. Voorafgaand aan de vorige
beslissing tot b-dwangbehandeling is klager een maatregel inhoudende dat hij de afdeling niet zonder begeleiding mag verlaten opgelegd. Hoewel deze maatregel het gevaar enigszins inperkte, verminderden de symptomen van klagers stoornis hierdoor niet.
Een kamerafzondering is overwogen, maar niet opgelegd, omdat klager dan minder in het zicht van het personeel verblijft en daardoor minder goed in te schatten is. De b-dwangbehandeling is voor een periode van zes maanden opgelegd, waarin klager
tweewekelijks wordt besproken in de commissie onvrijwillige behandeling, omdat een dergelijke periode ten minste nodig zal zijn om het onmiddellijke gevaar dat de stoornis van de geestvermogens klager doet veroorzaken af te wenden.

Op grond van het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat, als klagers stoornis van de geestvermogens niet met antipsychotica wordt behandeld, dit ertoe kan leiden dat hij ernstig psychotisch decompenseert, hetgeen weer met zich meebrengt
dat er een aanzienlijk risico op gewelddadig gedrag (gevaar als bedoeld in artikel 1, onder t tweede lid sub a, Bvt) ontstaat. De beroepscommissie begrijpt dat het voor de inrichting lastig in te schatten is hoe spoedig bij klager, als hij geen
medicatie inneemt, psychotische decompensatie optreedt en mitsdien hoe spoedig een gevaar als voormeld zich zou kunnen verwezenlijken. Echter, niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van een dusdanig ernstige
psychotische ontregeling bij klager dat de stoornis van zijn geestvermogens hem op dat moment een zodanig onmiddellijk (dreigend) gevaar voor anderen deed veroorzaken dat het volstrekt noodzakelijk was om ogenblikkelijk in te grijpen met
dwangbehandeling. Bij dit oordeel heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat ten tijde van de bestreden beslissing (8 november 2016) – op dat moment had klager al ruim twee weken geen antipsychotica ingenomen – slechts sprake was van ‘een
lichte achteruitgang’ en ‘enkele psychotische symptomen’, terwijl uit de stukken blijkt dat het risico op het vertonen van onvoorspelbaar gevaarlijk gedrag jegens anderen vooral groot is als sprake is van een ernstige psychotische ontregeling.

Gelet op het hiervoor overwogene is het de beroepscommissie niet gebleken dat sprake was van een zodanig onmiddellijk (dreigend) gevaar dat een beslissing over het al dan niet toepassen van a-dwangbehandeling niet kon worden afgewacht. Overigens wijst
de beroepscommissie erop dat, indien tijdens een ‘opstartprocedure
a-dwangbehandeling’ zou blijken dat toch ogenblikkelijk medicamenteus ingrijpen noodzakelijk is omdat een onmiddellijk uit de stoornis voortvloeiend gevaar zich openbaart, de inrichting kan beslissen b-dwangbehandeling toe te passen om het
onmiddellijke
gevaar te doen afnemen in afwachting van de beslissing tot het al dan niet toepassen van a-dwangbehandeling.

Voorts overweegt de beroepscommissie dat zij niet inziet hoe gedurende een periode van een half jaar sprake zou kunnen zijn van een onmiddellijk (dreigend) gevaar, te meer nu eerder is gebleken dat klagers toestandsbeeld na inname van antipsychotica
stabiel(er) wordt. Indien dwangbehandeling met medicatie voor een langere periode noodzakelijk wordt geacht – zoals in de onderhavige situatie het geval is – ligt een
a-dwangbehandeling meer voor de hand dan een b-dwangbehandeling.
B-dwangbehandeling moet naar het oordeel van de beroepscommissie eerder worden gezien als ‘noodmedicatie’ die zo kort mogelijk wordt ingezet en tot doel heeft onmiddellijk gevaar af te wenden, eventueel om de periode tot aan de beslissing over het al
dan niet toepassen van a-dwangbehandeling te kunnen overbruggen.

Gelet op al het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing om ten aanzien van klager b-dwangbehandeling toe te passen niet als redelijk en billijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de
uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie aanleiding klager een
tegemoetkoming toe te kennen. Zij stelt de hoogte daarvan vast op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, dr. F. Boer en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 10 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven