Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0846/GV, 19 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/846/GV

betreft: [klager] datum: 19 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Bouchikhi, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 maart 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de op 10 juni 2016 ten aanzien van klager verleende toestemming voor strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bij beslissing van 8 maart 2017 ingetrokken.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. In de beslissing van 10 juni 2016 is niet (als voorwaarde) opgenomen dat de Marokkaanse ambassade aan klager een laissez-passer zal afgeven noch dat hij op basis daarvan Nederland zal verlaten. Toch
heeft de selectiefunctionaris de positieve beslissing om klager strafonderbreking te verlenen ingetrokken met als motivering dat aan hem nog geen laissez-passer afgegeven zou zijn. Klager heeft herhaaldelijk aangegeven Nederland vrijwillig te willen
verlaten en heeft ook verzocht om uitzetting via de ‘Roosendaal-route’. Hij is diverse keren gepresenteerd bij de Marokkaanse ambassade. Het (nog niet) verlaten van Nederland is niet aan klager te wijten. Tot op heden wensen de Marokkaanse autoriteiten
niet mee te werken aan het verstrekken van een laissez-passer en bestaat er geen zicht op (vrijwillige) medewerking van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan een vrijwillige uitzetting. Om die reden is namens klager op 24 februari 2017 een
dagvaarding in kort geding betekend aan de Staat met als doel de vrijheid ontnemende maatregel op te heffen. Kennelijk is dit voor de selectiefunctionaris aanleiding geweest om de beslissing tot strafonderbreking in te trekken zodat klager geen belang
meer zal hebben bij voortzetting van het kort geding. Dit is in strijd met het verbod op détournement de pouvoir. Telefonisch heeft de selectiefunctionaris de raadsman meegedeeld de beslissing te hebben genomen op aandringen van de directeur van de
penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel. Er was echter geen enkele andere aanleiding c.q. wijziging van omstandigheden dan het betekenen van de dagvaarding in kort geding. Nimmer is door de selectiefunctionaris gemotiveerd dan wel aangetoond welke
noodzaak er thans zou zijn om de beslissing in te trekken. Klager wordt door intrekking van de beslissing blootgesteld aan foltering. Dit is in strijd met artikel 3 EVRM. Op geen enkele wijze wordt door de selectiefunctionaris rekening gehouden met de
persoonlijke belangen van klager. De intrekking van strafonderbreking heeft het karakter van een sanctie. Klagers belangen worden onevenredig geschaad. De beslissing is onevenredig, ondeugdelijk gemotiveerd en er is sprake van schending van het
vertrouwens- en het gelijksheidsbeginsel. Een ieder heeft op grond van artikel 5 EVRM recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag onrechtmatig zijn vrijheid worden ontnomen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De beslissing van 8 maart 2016 - de beroepscommissie vat dit op als een kennelijk type- en/of schrijffout en leest hiervoor in de plaats: 10 juni 2016 - waarmee onder voorwaarden strafonderbreking werd verleend, had geen rechtsgevolg zolang klager niet
uitzetbaar was. Nu er tot op heden geen reisdocument voorhanden is en klager niet uitzetbaar is, heeft hij geen rechtens te respecteren belang bij een beroep tegen de intrekking van die beslissing. Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in
zijn beroep.
Subsidiair is aangevoerd dat een vreemdeling in aanmerking komt voor strafonderbreking indien daadwerkelijk vertrek uit Nederland mogelijk is en gerealiseerd wordt. Strafonderbreking gaat pas in op het moment dat de vreemdeling daadwerkelijk Nederland
verlaat. De beslissing tot strafonderbreking is afgegeven in de veronderstelling dat de Marokkaanse autoriteiten een laissez-passer zouden afgeven. De beslissing is prematuur genomen. Het feit dat nog geen laissez-passer is afgegeven, is een gewijzigde
omstandigheid op grond waarvan de beslissing kan worden ingetrokken. Indien door de Marokkaanse autoriteiten een laissez-passer wordt afgegeven, volgt een nieuwe beslissing ten aanzien van de strafonderbreking.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie van de p.i. Ter Apel heeft geadviseerd de beslissing tot het verlenen van strafonderbreking in te trekken in verband met het feit dat klager op dit moment niet kan worden uitgezet. Bij afgifte van een laissez-passer kan een nieuwe
beslissing worden genomen.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ter zake van strafonderbreking.
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Bij beslissing van 10 juni 2016 is aan klager strafonderbreking verleend op grond van artikel 40a van de Regeling. Op 8 maart 2017 heeft de Staatssecretaris de beslissing van 10 juni 2016 ingetrokken omdat klager niet over een reisdocument beschikt en
(nog) niet kan worden uitgezet.
Klagers beroep is tegen laatst genoemde beslissing gericht.

Namens de Staatssecretaris is aangevoerd dat klager geen rechtens te respecteren belang bij het beroep zou hebben en niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het beroep.
Deze stelling, waarvan niet duidelijk is waarop deze zou zijn gestoeld, treft in de onderhavige procedure geen doel. De beroepscommissie zal klager in het beroep ontvangen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar wegens (gekwalificeerde) vermogensdelicten. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 4 april 2019.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor
onbepaalde tijd kan worden verleend. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling Nederland verlaat en niet naar Nederland terugkeert. Uit de nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling wordt duidelijk dat een
vreemdeling in aanmerking komt voor strafonderbreking indien het daadwerkelijke vertrek uit Nederland mogelijk is en gerealiseerd wordt. Met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot strafonderbreking, wordt de Minister (de Staatsecretaris)
geïnformeerd en geadviseerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek. Deze dienst treft alle maatregelen die het vertrek van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf mogelijk maken.

Vaststaat dat klagers daadwerkelijk vertrek uit Nederland thans niet mogelijk is omdat hij hiervoor geen reisdocument heeft. Niet vaststaat dat met de door klager genoemde ‘Roosendaal-route’ een regulier vertrek uit Nederland kan worden gerealiseerd.
Op
basis van de Regeling komt klager dan ook thans niet in aanmerking voor strafonderbreking. De beroepscommissie is van oordeel dat de intrekking van de eerder verleende toestemming voor strafonderbreking niet in strijd is met het recht en niet als
onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Overigens is door de selectiefunctionaris aangekondigd dat wanneer de Marokkaanse autoriteiten alsnog een laissez-passer afgeven een nieuwe beslissing zal
worden
genomen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven