Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0164/GV, 30 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/164/GV

betreft: [klager] datum: 30 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Hok-a-Hin, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 januari 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het feit waarvoor klager is aangehouden betreft een feit van voor de ingang van klagers penitentiair programma (p.p.). Klager is verdachte; door te stellen dat klager het strafbare feit heeft gepleegd,
wordt de onschuldpresumptie volledig miskend. De Staatssecretaris heeft niet gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden er geen vertrouwen bestaat in een goed verloop van de vrijheden. Klager betwist dat de weigeringsgronden van artikel 4
van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) van toepassing zijn. Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd zonder enig voorbehoud. Volgens het advies van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.)
Esserheem is klager juist betrouwbaar in het nakomen van afspraken; hij houdt zich aan de afdelingsregels. Er is geen enkele aanwijzing dat sprake zal zijn van maatschappelijke onrust als klager met verlof mag. Tijdens de huidige detentie is klager
reeds meerdere malen met verlof geweest, wat – op het vermeende incident na – altijd zonder problemen is verlopen. Er is geen reden aan te nemen dat een nieuw verlof niet zonder problemen zal verlopen. Er wordt geen afweging gemaakt tussen de
positieve
gedragingen van klager en het algemeen belang. Klagers belang dient te prevaleren boven het algemeen belang, zeker nu zijn v.i.-datum nadert. Klager was zijn leven weer op de rit aan het zetten, hij had zelfstandig vrijwilligerswerk gevonden en
functioneerde op zijn werk naar tevredenheid. Klager verwijst naar het reclasseringsadvies van 14 juli 2016 en de verklaring van de coördinator nazorg. Ook heeft klager zich tijdens zijn p.p. gericht op het opbouwen van een band met zijn jonge dochter.
Klager vertoont in de inrichting over het algemeen zeer positief gedrag. Klager wil zijn resterende tijd tot mei 2017 gebruiken om aan zijn terugkeer in de samenleving te werken.
Het siert de Staatssecretaris dat hij in beroep enkele van de genoemde weigeringsgronden laat vallen, maar ook de grond van een gevaar voor de openbare orde dan wel het plegen van nieuwe misdrijven is niet van toepassing. Klager verwijst hiervoor naar
het positieve advies van het Openbaar Ministerie, de eerder zonder problemen door klager genoten verloven en het belang van resocialisatie. Het reclasseringsadvies van 14 juli 2016 is niet achterhaald. De verdenking van klager is van meet af aan
hetzelfde geweest en de reclassering was hiervan op de hoogte. Gelet op klagers langdurige detentie acht de reclassering resocialisatie van groot belang. Klager meent dat voor de beoordeling van het beroep moet worden uitgegaan van het oorspronkelijke
advies van het Openbaar Ministerie. De Officier van Justitie moet reeds ten tijde van het gegeven advies het strafdossier in bezit hebben gehad.
Klager kan zich niet verenigen met het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 februari 2017 waarbij klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. Hiertegen is hoger beroep ingesteld, waarbij mogelijk geen, dan wel een lagere
straf aan klager zal worden opgelegd. De stelling van de Staatssecretaris dat de einddatum van de huidige detentie zal verschuiven is feitelijk onjuist.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Staatssecretaris verwijst naar de uitgebrachte adviezen van het Openbaar Ministerie en de vrijhedencommissie van de inrichting. Gelet op de zaak waarvoor klager is
gedetineerd (diefstal met geweld) en de nieuwe strafzaak (afpersing, dan wel poging daartoe en bedreiging met ernstige misdrijven), bestaat er gevaar voor het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling. Het feit dat
klager zich houdt aan de geldende afdelingsregels doet er niet aan af dat hij tijdens zijn regimair verlof vanuit de z.b.b.i. een strafbaar feit heeft begaan. In beroep stelt de Staatssecretaris dat voortschrijdend inzicht hem er toe brengt de
weigeringsgronden van artikel 4 onder d en i van de Regeling te laten vallen. De Staatssecretaris heeft klagers belang tot resocialisatie meegewogen in zijn oordeel, vooral gelet op zijn einddatum van 4 mei 2017. Het reclasseringsrapport van 14 juli
2016 gaat uit van een verdenking van bedreiging met bepaalde ernstige misdrijven. Klager wordt echter ook verdacht van poging tot afpersing. Het reclasseringsadvies is dus achterhaald.
Op 15 februari 2017 heeft de Officier van Justitie bericht dat hij inmiddels kennis heeft genomen van de verdenkingen die thans ten aanzien van klager bestaan en dat hij gelet op die informatie thans in hoogste mate afwijzend adviseert over een verzoek
om algemeen verlof.
Op 24 februari 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland bewezen geacht dat klager tijdens een verlof zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing en hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden. Hierdoor zal de
einddatum van klagers detentie in de toekomst verschuiven.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het Openbaar Ministerie heeft op 17 november 2016 positief geadviseerd op klagers eerste verzoek om algemeen verlof en daarbij vermeld dat er geen voorwaarden opgelegd hoeven te worden. Op 15 februari 2017 heeft de Officier van Justitie afwijzend
geadviseerd op een verzoek om algemeen verlof. De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres. De directeur van de p.i. Esserheem heeft negatief geadviseerd en heeft overwogen dat klagers gedrag op de afdeling positief is en op
de
arbeid negatief. Klager vertoont aldaar in het kader van DBT rood gedrag. Daarnaast overweegt de inrichting dat klager wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit tijdens zijn p.p.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaren, wegens diefstal met geweldpleging. Aansluitend dient hij een subsidiaire hechtenis van vier dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 4 mei 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers aanvraag voor algemeen verlof.

Op 24 februari 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden vanwege poging tot afpersing. Klager is hiertegen in hoger beroep gegaan. De beroepscommissie is van oordeel dat de verdenking van het
plegen van een strafbaar feit tijdens detentie een forse contra-indicatie oplevert voor verlofverlening als bedoeld in artikel 4, onder b van de Regeling. Het algemeen belang dient in dit geval te prevaleren boven klagers belang om zijn terugkeer in de
maatschappij voor te bereiden. De omstandigheid dat het gaat om een verdenking en nog geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling doet hier niet aan af. Ook het feit dat thans de einddatum van klagers detentie aanstaande is, maakt dit oordeel
niet anders.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 30 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven