Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4189/SGA, 23 december 2016, schorsing
Uitspraakdatum:23-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/4189/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 23 december 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens klaagschrift, ingediend door mr. K.
Blonk, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Detentiecentrum Schiphol.

Verzoeker vraagt - zo verstaat de voorzitter - om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld detentiecentrum van 20 december 2016, inhoudende de
oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 20 december 2016 om 10.30 uur en eindigende op 27 december 2016 om 10.30 uur, met de bepaling dat
verzoeker na drie keer ontlasting produceren tijdens zijn verblijf in de afzonderingscel naar zijn eigen verblijfsruimte kan worden geplaatst en dat, mocht verzoeker niet binnen zeven dagen voldoende hebben geproduceerd, de ordemaatregel wordt
verlengd.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 december 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat voor een deel niet het geval.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een verslag van 19 december 2016, is gebleken dat door personeel tijdens het bezoek is gezien dat verzoeker van zijn bezoek iets leek aangereikt te krijgen, dat verzoeker vervolgens met handen
op elkaar het personeel passeerde, zijn hoofd wegdraaide en zijn handen naar zijn mond bracht. Op de vraag van personeel of hij iets doorslikte reageerde verzoeker niet. Gelet op het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat het opleggen van de
bestreden ordemaatregel noodzakelijk was in verband met de veiligheid van verzoeker, zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder b, van de Pbw. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van de toepassing van het cameratoezicht geldt dat dit onderdeel voor schorsing in aanmerking komt nu niet is gebleken dat de directeur voorafgaand aan de oplegging dan wel zo spoedig daarna advies heeft gevraagd aan de gedragsdeskundige,
zoals in gevallen als deze door de wet wordt voorgeschreven.
Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek ten aanzien van het opgelegde cameratoezicht, nu de beslissing van de directeur niet voldoet aan de wettelijke vormvoorschriften als bepaald in artikel 24 Pbw.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af ten aanzien van de opgelegde ordemaatregel en wijst het verzoek toe ten aanzien van het opgelegde cameratoezicht. De voorzitter en schorst de tenuitvoerlegging van dat cameratoezicht met onmiddellijke ingang, tot het
moment dat de beklagcommissie op onderliggend klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 23 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven