Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3737/GV-tussenuitspraak, 28 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:28-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3737/GV-tussenuitspraak

betreft: [klager] datum: 28 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 november 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. J.T. Willemsen, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers verzoek om strafonderbreking is voor de tweede keer afgewezen. Uit de afwijzende beslissing blijkt niet dat de belangen van klager bij tijdige invrijheidstelling en resocialisatie zijn meegewogen. In de penitentiaire inrichting (p.i.) waar hij
al elf jaar verblijft, staat hij bekend als een modelgedetineerde. Hij vertoont groen gedrag. Hij heeft nog nooit een strafrapport gehad. De selectiefunctionaris kan op geen enkele manier aantonen dat er een recidiverisico bestaat. Hij is destijds in
het Pieter Baan Centrum op vakkundige wijze getest en daar is geen recidiverisico vastgesteld. Het strafbare feit dat hij heeft begaan, betrof een persoonlijke vete waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen. Niet valt in te zien waar de
selectiefunctionaris het recidiverisico op baseert.
Dat hij recht heeft op vervroegde invrijheidstelling (v.i.) is vermeld in het arrest van het Gerechtshof; bij de strafoplegging is daarmee rekening gehouden. Het feit dat hij de Belgische nationaliteit heeft en tot ongewenst vreemdeling is verklaard,
en
daarmee niet in aanmerking zou komen voor v.i., wordt op onevenredige wijze aan klager doorbelast. Als ongewenst vreemdeling zou hij enkel de p.i. kunnen verlaten op basis van strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting (hierna: de Regeling). Het verwijt dat het ongewenst is dat klager naar België vertrekt en vervolgens terug zou kunnen keren naar Nederland, kan hem niet worden aangerekend. Niet valt in te zien waarom dit risico niet zou kunnen worden
ingedamd door bijvoorbeeld samen te werken met een Belgische reclasseringsorganisatie. Aan strafonderbreking kan bovendien de voorwaarde worden verbonden dat hij niet terugkeert naar Nederland. Bevestigd wordt namens klager dat hij aan deze voorwaarde
zal voldoen. Klager zou op 11 oktober 2016 in vrijheid worden gesteld, maar toen kwam de selectiefunctionaris ineens aan met een recidiverisico. De selectiefunctionaris weet niets van klagers dossier.
Voorts wordt klager verweten dat niet is aangetoond dat een psychologisch onderzoek met betrekking tot het recidiverisico heeft plaatsgevonden of dat bekend is wat de uitslag van dat onderzoek is. Klager stelt dat hij een coöperatieve houding heeft ten
aanzien van een dergelijk onderzoek maar dat nog geen start is gemaakt met het onderzoek. Het is in het belang van klager dat op korte termijn een dergelijk onderzoek plaatsvindt. De p.i. dient dit onderzoek dan ook op korte termijn te faciliteren.
Klagers recht op vrijheid en resocialisatie via strafonderbreking dienen ook als belangen te worden meegewogen. Dit blijkt niet uit de bestreden beslissing.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Zoals de beroepscommissie heeft overwogen in RSJ 12 september 2016, 16/2719/GV, komt klager in beginsel in aanmerking voor strafonderbreking op of na 11 oktober 2016.
Bij vergissing is bij de behandeling van het verzoek van 20 oktober 2016 over het hoofd gezien dat klager nu wel instemt met een psychologisch onderzoek nadat hij eerder in het kader van een WOTS-verzoek geen medewerking wilde verlenen aan een gesprek
met de psycholoog en hij niet wilde meewerken aan bijzondere voorwaarden die het recidiverisico zouden kunnen beperken. Nu de behandelaar van het verzoek de p.i. alsnog heeft verzocht om een psychologisch onderzoek van klager, wordt verzocht om de
behandeling van het beroep aan te houden. Na ontvangst van de uitkomsten van het psychologisch onderzoek zal de beslissing worden heroverwogen en zo spoedig mogelijk uitsluitsel worden gegeven.

In een e-mailbericht van 22 november 2016 heeft de raadsman aangegeven akkoord te gaan met aanhouding van de behandeling van het beroep voor psychologisch onderzoek.

In een e-mailbericht van 15 december 2016 van de selectiefunctionaris is het verzoek om aanhouding toegelicht. De volgende dag zou nadere informatie worden ontvangen van de psycholoog. Ook zou die dag worden vernomen of de slachtoffers en nabestaanden
(klagers ex-vrouw en kinderen) nog steeds op een geheim adres woonachtig zijn. Navraag is gedaan bij de raadsman of hij kan aangeven of klager contact gaat zoeken met de slachtoffers en de nabestaanden. Tevens zou de volgende dag vernomen worden of er
nog schadevergoedingsmaatregelen openstaan.

In een e-mailbericht van 22 december 2016 van de selectiefunctionaris is aangegeven dat de nabestaanden nog steeds op een geheim adres wonen. Het schadevergoedingsbedrag toegekend aan de slachtoffers is verhoogd met de wettelijke rente en opgelopen tot
€ 21.550,88. Van de raadsman en de psycholoog is de opgevraagde informatie nog niet ontvangen. Er is gerappelleerd. Verzocht is om het verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep te handhaven.

De voorzitter van de beroepscommissie heeft het verzoek om aanhouding van de zaak toegewezen en de behandeling van het beroep aangehouden tot 13 januari 2017.

Bij e-mailbericht van 12 januari 2017 heeft de selectiefunctionaris aangegeven dat de opdracht tot het instellen van een psychologisch/psychiatrisch onderzoek is gegeven aan het NIFP. Klagers raadsman heeft schriftelijk kenbaar gemaakt dat klager
absoluut geen contact zal opnemen met de slachtoffers en nabestaanden en dat hij bereid is mee te werken aan bijzondere voorwaarden die het recidiverisico kunnen beperken. Uit de Nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling blijkt dat er
redenen
kunnen zijn die zich tegen het verlenen van een strafonderbreking verzetten waarbij gedacht moet worden aan de belangen van de slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook lopende
onderzoeken van politie en justitie kunnen zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Om proceseconomische redenen is verzocht om het verzoek tot aanhouding te handhaven in afwachting van de uitkomst van het lopende onderzoek. Aanhouding
van de behandeling van de zaak stelt klager ook in de gelegenheid om tegemoet te komen aan de betaling van het aan de slachtoffers toegekende schadevergoedingsbedrag.

Op 1 februari 2017 heeft de raadsman telefonisch meegedeeld dat het wenselijk is als de behandeling van het beroep nogmaals wordt aangehouden totdat de rapportages gereed zijn.

Klager heeft op 27 februari 2017 en 2 maart 2017 schriftelijk verzocht om spoedig uitspraak te doen. Hij verzet zich tegen aanhouding van het verzoek om strafonderbreking. Hij heeft bericht dat hij zijn raadsman al voor 1 februari 2017 heeft ontslagen
en dat zijn (voormalige) raadsman op 1 februari 2017 derhalve niet akkoord had mogen gaan met de aanhouding van de behandeling van het beroep. Hij heeft meegedeeld dat in RSJ 12 september 2016, 16/2719/GV de verweerstukken van zijn raadsman niet zijn
afgewacht en meegewogen en dat deze uitspraak onrechtmatig is. Hij wacht nu inmiddels al zes maanden op een uitspraak op zijn tweede verzoek om strafonderbreking. Ondertussen wordt hij onrechtmatig in detentie gehouden. Zijn v.i.-datum is al vijf
maanden verstreken. Er is geen v.i.-rechter aan te pas gekomen. Hij heeft recht op v.i. terwijl getracht wordt om hem strafonderbreking te verkopen. Het arrest van het Gerechtshof waarin staat dat klager wel recht heeft op v.i. dient te worden gevolgd.
Op 13 maart 2017 is zijn verjaardag en dan wil hij buiten staan. Zijn kinderen wachten op hem.

De selectiefunctionaris heeft in een nadere reactie van 28 februari 2017 aangegeven dat eerder met instemming van klager de behandeling van het beroep is aangehouden en dat op dit moment gewacht wordt op de rapportage van het NIFP-onderzoek.

3. De beoordeling
Klager is sinds 16 september 2005 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zestien jaren, wegens – kort gezegd – moord, poging tot moord meermalen gepleegd, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en belaging. Volgens klagers
registratiekaart van 6 maart 2017 is hij daarnaast veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding (Terwee vordering) van in totaal € 18.044,32, met een verhoging van € 3.626,86. Bij gebreke van betaling is de vervangende hechtenis 149 dagen. De
einddatum van de detentie valt op of omstreeks 8 februari 2022.

Zoals eerder is overwogen in RSJ 12 september 2016, 16/2719/GV, behoort klager tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting bepaalt
dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor onbepaalde tijd kan worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste
de helft van de straf is ondergaan. Aan deze strafonderbreking is de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

In RSJ 12 september 2016, 16/2719/GV is vastgesteld dat de opneming van de mogelijkheid van strafonderbreking aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland voortvloeit uit de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke
invrijheidstelling (Stb. 2011, 545). Op grond van artikel 15, derde lid, onder c, van het Wetboek van Strafrecht komen veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 niet
(langer) in aanmerking voor de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Derhalve kan geen gevolg worden gegeven aan hetgeen het Gerechtshof in het arrest met parketnummer 22-004345-06 omtrent klagers v.i. heeft overwogen.

Uit de Nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van een strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van de slachtoffers en de
mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict (Stcrt. 11 april 2012, 7141).

In RSJ 12 september 2016, 16/2719/GV is klagers beroep ongegrond verklaard omdat onder meer uit het advies van de p.i. Middelburg blijkt dat slachtoffers en nabestaanden (klagers ex-vrouw en kinderen) nog steeds op een geheim adres woonachtig zijn,
klager geen medewerking wilde verlenen aan een gesprek met een psycholoog en niet wilde meewerken aan bijzondere voorwaarden die het recidiverisico zouden kunnen beperken. Uit het advies van de advocaat-generaal bleek dat het risico van geweld tegen
c.q. het belagen van de ex-vrouw en de kinderen als hoog getaxeerd wordt. In combinatie met het feit dat klager nog aanzienlijke schadevergoedingsmaatregelen had openstaan, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de beslissing van de Staatssecretaris,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en met name het slachtofferbelang, niet als onredelijk of onbillijk kon worden aangemerkt en heeft zij het beroep ongegrond verklaard.

Inmiddels is klagers houding voor wat betreft het meewerken aan psychologisch onderzoek en de bijzondere voorwaarde(n) die het recidiverisico kunnen beperken gewijzigd. Op verzoek van de selectiefunctionaris is de behandeling van het beroep aangehouden
in afwachting van de uitkomst van het te verrichten psychologische/psychiatrische onderzoek. Klagers (voormalige) raadsman acht deze aanhouding van de zaak wenselijk. Klager heeft echter in zijn brieven van 27 februari 2017 en 2 maart 2017 aangegeven
niet langer te willen wachten op een uitspraak. Hij heeft daarbij gesteld dat hij recht heeft op v.i. en dat hij op zijn verjaardag op 13 maart 2017 in vrijheid wil zijn.

De beroepscommissie acht het essentieel om de psychologische/psychiatrische rapportage(s) af te wachten om meer duidelijkheid te krijgen over onder meer het recidiverisico. Zij zal derhalve de behandeling van de zaak aanhouden in afwachting van de uit
te brengen rapportage(s).

4. De tussenuitspraak
De beroepscommissie houdt de behandeling van het beroep om de onder 3. vermelde reden voor onbepaalde tijd aan.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 28 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven