Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4079/GB, 20 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/4079/GB

Betreft: [klager] datum: 20 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 december 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager was sedert 21 januari 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo. Op 8 november 2016 is hij geplaatst in de gevangenis van de locatie Esserheem, waar een
regime
van beperkte gemeenschap geldt. Per 28 december 2016 is de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf geëindigd en is hij in vrijheid gesteld.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager stelt dat het selectieadvies, dat geleid heeft tot onderhavige beslissing, onjuiste informatie bevat en dat de informatie door klagers casemanager anders is geïnterpreteerd dan door hem is aangeleverd. Klager heeft ten aanzien van zijn
verlofadres niet aangegeven dat al zijn kinderen in Duitsland woonachtig zouden zijn. Hij heeft aangegeven dat twee van zijn kinderen in Nederland woonachtig zijn op de door de advocaat aangeleverde adressen. Hij heeft zelf geprobeerd deze adressen aan
de casemanager door te geven maar daarin vond hij geen gehoor. Uit de stukken blijkt volgens klager niet hoe hij onduidelijk zou zijn geweest omtrent zijn verlofadressen. Klager heeft in deze procedure steeds als enige daadwerkelijke feiten aangevoerd.
De enkele vermelding dat klager niet zou meewerken en onduidelijkheid zou zaaien, is zonder verdere onderbouwing, geen grond die een uitplaatsing uit de z.b.b.i. kan rechtvaardigen. Klager stelt dat hij tijdig zijn verlofadressen heeft doorgegeven.
Niet
blijkt dat door de inrichting enig onderzoek naar de geschiktheid van die adressen is gedaan. Klager begrijpt niet hoe hij voor zijn dagbesteding en uitkering zaken zou kunnen regelen als hij geen verlof verleend krijgt. Klager was daarom afhankelijk
van zijn aanspreekpunten in de inrichting. Klagers gedrag zou niet wenselijk zijn, maar dat hoeft evenwel niet tot een terugplaatsing te leiden. Klager is pas voor terugplaatsing voorgedragen, toen er problemen leken te zijn met zijn verlofadres.
Voordien was er zelfs sprake van een mogelijke doorplaatsing naar een basis penitentiair programma.
Klager begrijpt niet waarop de aantijging is gebaseerd dat hij het personeel tegen elkaar zou uitspelen. Klager heeft nimmer een medewerker fysiek of verbaal aangevallen. Ook verzet klager zich tegen de stelling dat hij zich niet naar behoren zou
hebben
gedragen op de arbeid. Hij heeft zijn werk steeds verricht. De omstandigheid dat hij wel eens praat met medegedetineerden is volgens klager niet ongebruikelijk. Zijn werktempo is daardoor niet verminderd. Hij had die contacten om navraag te doen over
de
wijze waarop die gedetineerden hun zaken regelden met betrekking tot hun fasering. Klager begrijpt daarom de motivering van de hem – voorafgaand aan de terugplaatsing – opgelegde ordemaatregel niet. Klager heeft zich in de z.b.b.i. niet ernstig
misdragen. De omstandigheid dat zijn gedrag als ‘oranje’ werd aangemerkt is volgens hem onvoldoende voor een terugplaatsing. Klager verzoekt de beroepscommissie het beroep gegrond te verklaren en hem voor het niet kunnen genieten van vrijheden en het
niet in behandeling nemen van door hem aangeleverde verlofadressen een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit het advies van de p.i. Almelo komt naar voren dat klagers gedrag in de inrichting wordt aangemerkt als ‘oranje’. Daarnaast zijn twee regimaire verloven ingetrokken omdat een aanvaardbaar verlofadres ontbrak. Het aanleveren van een nieuw verlofadres
heeft problemen opgeleverd. Door en namens verzoeker zijn meerdere adressen aangeleverd en de daaromtrent gegeven informatie is wisselend. Op grond van de tegenstrijdige informatie zijdens klager kon de casemanager geen verdere actie ondernemen om het
verlofadres te controleren. De selectiefunctionaris wijst er op dat klager de verantwoordelijkheid voor andere, door hem zelf te regelen, zaken buiten zichzelf heeft gelegd. Klager is kennelijk van mening dat anderen die zaken voor hem moeten regelen.
De informatie van de inrichting, zoals verstrekt door de directeur en de casemanager van klager, wordt door de selectiefunctionaris niet betwijfeld. Het beroep zou daarom ongegrond moeten worden verklaard.

4. De beoordeling
4.1. Klager is op 28 december 2016 in vrijheid gesteld. In beginsel zou klager daarom niet ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat hij geen belang meer heeft bij een beslissing op het beroep. Nu in beroep is verzocht aan klager een
tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2. De gevangenis van de locatie Esserheem is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.3. Klager, die onherroepelijk was veroordeeld, kon in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst.

4.4. Aan de orde is de vraag of klager, die ten tijde van de beslissing om hem in de locatie Esserheem te plaatsen in een z.b.b.i. verbleef, nog voldeed aan de wettelijke eisen voor een (langer) verblijf in een z.b.b.i. en of zijn gedrag een
terugplaatsing naar een gesloten setting kon rechtvaardigen.
Uit de inlichtingen van de directeur van de p.i. Almelo van 7 november 2016 komt naar voren dat klager meermalen contact heeft gehad met zijn casemanager en andere personeelsleden en dat daarbij ook verschillende verlofadressen zijn opgegeven. De
directeur heeft in zijn advies aan de selectiefunctionaris laten weten dat van verdere controle van die adressen, gelet op klagers wisselende informatie, is afgezien. De selectiefunctionaris heeft daaruit afgeleid dat klager geen aanvaardbaar
verlofadres had, hetgeen een contra-indicatie is voor een langer verblijf in een z.b.b.i. Naar het oordeel van de beroepscommissie mocht de selectiefunctionaris die conclusie ook trekken. De verantwoordelijkheid voor het aanleveren van een aanvaardbaar
verlofadres ligt bij de gedetineerde. Een dergelijk adres is door of namens klager niet (tijdig) aangeleverd. Weliswaar heeft klagers raadsvrouw kort voor het uitbrengen van het selectieadvies nog een tweetal adressen van klagers kinderen als
verlofadres opgegeven maar die konden, gelet op het daaraan voorafgaande gedrag van klager en diens verklaringen omtrent de verlofadressen, op dat moment in redelijkheid buiten beschouwing worden gelaten. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de op
de
onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven