nummer: 16/4066/TA en 16/4067/TA
betreft: [klager] datum: 10 maart 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen twee uitspraken van 7 december 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klagers raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut. Als toehoorder was aanwezig, [...], werkzaam bij het secretariaat van de RSJ.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Van de zijde van de inrichting is niemand ter zitting verschenen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 11 mei 2016 tot voortzetting van klagers verblijf op de afdeling voor intensieve zorg, als bedoeld in artikel 32 Bvt (ME2016-131);
b. de beslissing van 2 september 2016 inhoudende dat klager wordt verplicht te gedogen dat ten aanzien van hem een geneeskundige handeling als bedoeld in artikel 26 Bvt wordt verricht (ME2016-212).
De beklagrechter heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.: de beslissing tot voortzetting van klagers verblijf op de afdeling voor intensieve zorg is met name ingegeven door incidenten die zich in het verleden hebben voorgedaan. Onvoldoende onderbouwd is waarom deze
incidenten uit het verleden een voortzetting van klagers verblijf op de intensieve zorgafdeling noodzakelijk maakten. Klager begrijpt dat er enige tijd nodig was om de situatie te herstellen, maar niet gebleken is dat ten tijde van de bestreden
beslissing nog sprake was van een concreet gevaar voor de orde en veiligheid. Voorts is niet gebleken dat niet met een minder ingrijpend alternatief kon worden volstaan. Overigens verblijft klager thans nog steeds op de intensieve zorgafdeling. Zijn
verblijf op die afdeling duurt echt te lang voort.
Ten aanzien van het beklag onder b.: op 1 september 2016 heeft klager, op zijn eigen verzoek, extra medicatie oraal ingenomen. Klager stond dus open voor medicatie. Na inname van die medicatie heeft klager een rustige nacht gehad, waaruit afgeleid kan
worden dat de orale medicatie voldoende had geholpen. Op 2 september 2016 is klager weggelopen bij een gesprek met de psychiater, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat het gesprek beëindigd was. Hij is vervolgens naar de separeerruimte, waarin
hij verbleef, gegaan. Klager ontkent dat hij daar tegen de deur heeft geslagen en geschopt. Kort daarna is het personeel plotseling de separeerruimte binnengetreden en is klager dwangmedicatie per injectie toegediend. Hier is geen waarschuwing aan
vooraf gegaan. Evenmin is met klager gesproken over vrijwillige inname van medicatie. Hiertoe was klager, net als de dag ervoor, bereid. Er was op dat moment geen sprake van een ernstig gevaar voor de gezondheid van klager. De vermeende ontregeling van
klager duurde op het moment van de bestreden beslissing pas kort. Voorts verbleef klager op het moment van de toediening van de dwangmedicatie in een separeerruimte waarin hij weinig tot geen schade kon aanrichten. Er bestond derhalve geen noodzaak
voor
de dwangmedicatie. Bovendien was er nog een minder ingrijpend middel voorhanden, namelijk vrijwillige inname van medicatie door klager.
Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie als volgt. Ingevolge artikel 26, eerste lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting een verpleegde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde
geneeskundige
handeling wordt verricht, niet zijnde een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b, Bvt, indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de
verpleegde of van anderen.
Hetgeen in de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing over de periode van 1 september 2016 vanaf ongeveer 22.00 uur tot 2 september 2016 tot ongeveer 9.00 uur is vermeld, is door of namens klager niet betwist. De beroepscommissie neemt
derhalve het navolgende als vaststaand aan. Klager heeft laat in de avond van 1 september 2016 vernielingen aangericht in zijn verblijfsruimte en tegen het personeel gezegd het niet meer te trekken en extra medicatie te willen. Vervolgens heeft hij,
nadat het personeel was vertrokken, zijn verblijfsruimte volledig vernield. Tevens heeft hij zichzelf licht verwond door op zijn armen te krassen. Op
2 september 2016 omstreeks 00.30 uur is klager in een separeerruimte geplaatst en is hem extra medicatie verstrekt. Nadat het personeel de separeerruimte had verlaten, begon klager tegen de deur te stompen en schoppen. Vervolgens is het personeel weer
met klager in gesprek gegaan. Na ongeveer twintig minuten praten werd klager rustiger en is hij gaan slapen.
De beroepscommissie acht voorts aannemelijk, ondanks dat klager de juistheid hiervan betwist, hetgeen in de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing over 2 september 2016 na 9.00 uur is vermeld, namelijk het volgende. Omstreeks 9.00 uur
heeft klager een gesprek met de psychiater afgebroken en is hij teruggegaan naar de separeerruimte. Daar begon hij te schreeuwen en bleef hij tegen de deur schoppen en slaan met zijn knokkels. Ondanks verzoeken daartoe kon hij zich niet beheersen.
De psychiater heeft omstreeks 10.00 uur geoordeeld dat toediening aan klager van kalmerende medicatie per injectie volstrekt noodzakelijk was ter afwending van gevaar voor de gezondheid en veiligheid van klager en anderen. Gezien hetgeen is vermeld in
de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing acht de beroepscommissie aannemelijk dat van te voren meermalen aan klager is gevraagd om de medicatie per injectie vrijwillig te accepteren, maar dat klager dit consequent heeft geweigerd.
Niet gebleken is dat in klagers behandelplan was opgenomen dat, indien noodzakelijk, onder dwang (de desbetreffende) medicatie ten aanzien van hem kon worden toegediend, zodat geen sprake is van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b,
onder a. of b., Bvt.
Klager heeft gesteld dat hij bereid zou zijn geweest, net als de dag ervoor, medicatie oraal in te nemen. De psychiater heeft evenwel geoordeeld dat klager een hoge dosis medicatie – cisordinol acutard 150 mg – per injectie moest worden toegediend. Met
een injectie kan, zo is de beroepscommissie ambtshalve bekend, inname van een hogere dosis medicatie worden bereikt dan met tabletten of druppels die oraal worden ingenomen, waardoor een langere werkingsduur van de medicatie kan worden bewerkstelligd.
Voorts is bekend dat medicatie die wordt geïnjecteerd een korte inwerktijd heeft en dus snel effect sorteert, terwijl medicatie die oraal wordt ingenomen een langere inwerktijd heeft en dus minder snel effect te zien geeft.
Ten tijde van de bestreden beslissing was bekend dat de orale medicatie die klager, vanwege zijn agressieve impulsdoorbraak, in de nacht van 1 op 2 november 2016 vrijwillig had ingenomen eerst na ongeveer een half uur effect begon te sorteren en reeds
na ongeveer acht uur was uitgewerkt alsmede dat klager in de ochtend van
2 september 2016, nadat de medicatie was uitgewerkt, in de separeerruimte opnieuw zodanig agressief en zelfbeschadigend gedrag vertoonde dat hij daarmee wederom een fors en direct gevaar vormde voor de gezondheid en veiligheid van hemzelf alsook voor
die van anderen (met name personeelsleden). Gelet hierop en nu klager weigerde vrijwillig mee te werken aan de toediening van de door de psychiater noodzakelijk geachte medicatie per injectie, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de
inrichting in redelijkheid heeft kunnen afgaan op het oordeel van de psychiater en heeft kunnen oordelen dat het ter afwending van gevaar voor klager zelf en anderen volstrekt noodzakelijk was om klager te verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem
per injectie – snel inwerkende en lang werkende – medicatie werd toegediend. De bestreden beslissing kan gelet op het vorenstaande dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter; met aanvulling van de gronden ten aanzien van het beklag onder b..
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, dr. F. Boer en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 10 maart 2017.
secretaris voorzitter