nummer: 16/4048/GM
betreft: [klager] datum: 8 maart 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Roermond,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 24 november 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 februari 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad zijn gehoord klager en [...], inrichtingsarts verbonden aan de locatie Roermond.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 1 november 2016, betreft de behandeling van klagers oorproblemen.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Klager heeft het idee dat zijn klachten niet serieus genomen worden. Op 14 september 2016 is hij voor de tweede keer geopereerd aan zijn oor. Sindsdien wordt hij tegengewerkt door de medische dienst. Hij moest vechten voor paracetamol, terwijl hij had
afgesproken dat hij paracetamol en ibuprofen zou krijgen. Klager had van het ziekenhuis een envelop met daarin medicatie en een vervolgafspraak meegekregen, maar de meegegeven medicatie is hem nooit verstrekt. Het personeel van de inrichting beweert
dat
de envelop in het kantoor is neergelegd en dat deze is meegenomen door de medische dienst. Verder heeft de medische dienst, zonder dat klager dit wist, zijn vervolgafspraak in het ziekenhuis verzet.
Op 27 september 2016 is klager weer gezien door de KNO-arts. Toen hij terug in de inrichting kwam is zijn medicatie, zonder overleg met hem, stopgezet. Ook stelt de inrichtingsarts dat klager niet meer behoeft te worden gezien door de KNO-arts, terwijl
klager nog op 25 oktober 2016 met de KNO-arts had afgesproken dat hij drie maanden later zou terugkomen.
Het gaat nog steeds niet goed met klagers oor. Hij slikt zo nodig paracetamol en ibuprofen. Klager vindt dat hij niet goed is behandeld door de medische dienst.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt – samengevat en zakelijk weergegeven –ingenomen.
De inrichtingsarts is vanaf begin 2016 bij klagers behandeling betrokken. Het klopt dat er soms vertraging of problemen zijn geweest bij de verstrekking van medicatie. Klager stond onder controle bij de KNO-arts in het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis
(CWZ) in Nijmegen. Gekeken is of de controles door het ziekenhuis in Roermond konden worden overgenomen, maar klager zei dat hij graag bij het CWZ wilde blijven. Klager is in september 2016 in het CWZ geopereerd aan zijn oor. Hem is de door de KNO-arts
voorgeschreven medicatie verstrekt. De inrichtingsarts heeft klager meermalen gezien om de ernst van klagers klachten en de conditie van zijn oor te beoordelen. Er waren geen opvallende of afwijkende bevindingen. De inrichtingsarts benadrukt dat in
telefonisch overleg met de KNO-arts klagers toestand is besproken en zowel naar de mening van de KNO-arts als die van de inrichtingsarts geen noodzaak bestond tot herbeoordeling en evenmin sprake was dreigende complicaties. Klagers klachten werden
geduid als te behoren bij het beeld en de ingreep. De KNO-arts gaf aan dat aan klagers klachten niets meer kon worden gedaan en dat klager vooral werd gezien op sociale indicatie. De inrichtingsarts mocht de controles overnemen en kon bij problemen
contact opnemen met de KNO-arts. Eind 2016 heeft de inrichtingsarts op aandringen van klager toch weer contact opgenomen met de KNO-arts in het CWZ. De inrichtingsarts is van mening dat pijnstilling in objectieve zin voldoende is geweest. Getracht is
klager tot inzicht in de problematiek (chronisch van aard) en acceptatie te laten komen.
3. De beoordeling
Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, en de behandeling ter zitting overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klager heeft chronische problemen aan zijn linkeroor. Op 14 september 2016 is klager hiervoor geopereerd in het CWZ. Uit het medische dossier volgt dat de medische dienst klagers oor na de operatie regelmatig heeft gecontroleerd en heeft overlegd met
de
KNO-arts, verbonden aan het CWZ. Niet gebleken is dat de door de KNO-arts voorgeschreven medicatie niet aan klager is verstrekt. De beroepscommissie acht dan ook niet aannemelijk geworden dat klager ter zake van zijn oorklachten geen adequate
behandeling is geboden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 maart 2017
secretaris voorzitter