Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4271/GM, 8 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:08-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4271/GM

betreft: [klager] datum: 8 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 15 december 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 februari 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.W. Bouwman.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Almere heeft schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 11 november 2016, betreft de behandeling van klagers knieklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is zijn klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager heeft knieklachten vanaf april 2016. Bij binnenkomst in de p.i. Almere was het bekend dat hij deze klachten had. Omdat klager niet ingesloten wilde worden is hij op 5 augustus 2016 bij het voetballen bij de keeper gaan staan. Toen is het weer
misgegaan met zijn knie. Klager is van mening dat hij meteen naar het ziekenhuis gestuurd had moeten worden, want hij had heel erge pijn. De klachten zijn verergerd en klager heeft alleen een rekverband en pijnstillers gekregen. Steeds werd tegen hem
gezegd ‘het komt wel goed’. Klager heeft drie of vier keer fysiotherapie gevolgd, maar dit hielp niet en maakte zijn klachten alleen maar erger. Hij vindt dat niet adequaat is gehandeld en zijn klachten niet serieus genomen zijn door de medische
dienst.
Hij is pas na negen maanden naar het ziekenhuis verwezen. Volledig herstel is niet meer mogelijk en klager kan nu niet meedoen aan bepaalde isd-trajecten.

De inrichtingsarts heeft schriftelijk het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – ingenomen.
In augustus 2016 is sprake geweest van een trauma aan klagers linkerknie, waarna klager direct beoordeeld is door de medische dienst en hij conform de richtlijnen een tubigrip en krukken verstrekt heeft gekregen. Bij herbeoordeling van de knie een week
later waren de klachten afgenomen. Op 13 september 2016 heeft klager wederom de medische dienst bezocht in verband met klachten aan zijn knie na het voetballen en bidden. Hierop is beslist fysiotherapie in te schakelen voor verdere diagnostiek en om
een
behandelplan op te stellen. De fysiotherapeut heeft klager uitgebreid onderzocht en een behandeling voorgesteld die vervolgens helaas niet van de grond is gekomen. Het contact tussen klager en de fysiotherapeut is hierop afgesloten, mede op verzoek van
klager. Omdat de klachten aanhielden is korte tijd later, op verzoek van klager, overlegd met de fysiotherapeut die adviseerde klager terug te sturen naar de inrichtingsarts. Dit is gebeurd en klager is vervolgens doorverwezen naar de orthopeed. Hoe
vervelend klagers klachten ook voor hem zijn, de inrichtingsarts is van mening dat conform de geldende richtlijnen is gehandeld en dat de klachten immer serieus zijn genomen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat inmiddels een MRI-scan is gemaakt van klagers linkerknie en dat daaruit naar voren is gekomen dat sprake is van vocht in het kniegewricht, een ‘bucket handle
tear’
van de mediale meniscus en een volledige ruptuur van de kruisband. De ernst van klagers klachten, zoals inmiddels uit de MRI-scan naar voren is gekomen, betekent naar het oordeel van de beroepscommissie echter niet dat de medische dienst eerder had
dienen in te grijpen. Klager is regelmatig gezien door de medische dienst en doorverwezen naar de fysiotherapeut die klager adequaat heeft onderzocht. Op 24 oktober 2016 is klager doorverwezen naar de specialist. Naar het oordeel van de
beroepscommissie
was geen sprake van spoedeisendheid en bestond derhalve geen indicatie klager eerder door te verwijzen. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden
aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven